
5 0 T A A L D E R D I E R E N .
M i «i
r
i i í - i
H ::
lii !l
ten , en naar de keuken te gaan , om daa'f
op andere lekkernyen vergast te w o rd en :
z y gaat daarom bovcn aan de trap z it ten ,
klimt er ééne a f , en noodigt de jongen tot
liavolging ------- Het klein Gevogelte ziet
den U i l , op een dwarshout v a s t , gebenden
5 z i t t e n ; het juicht over de banden
van hunnen v y an d , en doet op hem , zicb
niet’ kannende verweeren , onder een ysfelyk
ge fchreeuw , eenen algemeenen aanval ------
D e Boer , die met graanen ter markt r y d t ,
heeft , onderweg , uit éénen zyner niet wel
toegebonden’ zakken één deel geílort : ééne
Musch ontdekt’ h e t , en ziende dat er te
y e e l ligt , om door haar alleen genuttigd
te kunnen worden , bedenkt zieh niet lang ;
maar vliegt naar het B o s ch , en maakt , ais
een omroeper , bekend, dat alie Musfchen
zieh by haar moeten vervoegen , om te za-
men op een’ ontdekten hoop fpyze te -gast
te gaan. Alien kennen deeze ftem , vliegen
by h a a r , en z y geleidt den troep ter plaatz
e , daar het uitgeftorte Graan ligt - —
De taal van den Hond , kunt gy , ais de
rykfte en riadrukkelykfte van a lie n , haast
leeren. H y flaat een ander g e lu id , ais hy
blyde is , en met U u itg a at; een ander , ale
h y , zynen poot bezeerd hebbende , pyn ge-
v o e l t ; een ander, ais het nagt i s , en hy on-
raad h o o r t ; o f ais hy eenen W o l f ziet.
V . Ik
in'v'í'y ■,
t a a l D É R D I E R É;N. ^í '
V . Ik moet dan uit deeze fraaie overtui-
gende proeven gelooven , dat de Dieren
waarlyk eene Taal hebben ; maar wat moet
ik er nu verder uit beíluiten?
A. Dat hunne Taal eenige overeenkomst
met de onze heeft ; doch dat de Dieren ’ t
fpraakvermogen misfen: want de Hond leert
het nooit van o n s , hoe lang eii gemeenzaam
hy met ons moge omgaan. Al heeft de Aap .
alie deelen , tot de fpraak noodig ; hy heeft
egter nooit leeren fpreeken, welken arbeid
men heeft aangewend om hem zo verre te
brengen. Eenige Vogelen leeren wel met
moeite fommige woorden ; doch z y toonen
duidelyk niet te verftaan , wat z y zeggen.
De Schepper g a f hun alleen Cene eigen’ na-
tuurlyke T a a l , gefchikt naar het oogmerk
van hun leven , ter vergoedinge van ’t ge-
mis des fpraakvermogens. Z y hebben dus
niet dan byzondere en enkel gevoeligé ,
doch géene algemeene o f afgetrokken’ denkbeeiden
, gelyk wy. Dus redeneeren Zy niet,
Wyl het hun ontbreekt aan middeldenkbeel-
den , die w y door de Ta al maaken ; en ,
wanneer z y fchynen te redeneeren, doett z y
niets, dan zieh zekere gevoelige denkbeeiden
te herinneren , o f die te vergelyken , waaruit
deeze o f geene daad voortkomc , en hoe
meer z y dan die denbeelden zieh heriöne-
ren oT ve rgelyken, hoe meer z y fchyneö té
redeneeren. D a V . En