
liJ'i
f AVI ! i.i
ir II <li
88 A R ©,
b é fo ó ft l, en raakt daardoor in eene geduti*
rige wiggeling. Het Dier moet zieh dan op
de been houden door eene fnelle beweeging,
pas van den grond afgefeheiden : w a n t , z o
het de beenen te hoog van denzelycn op-
l ig t t e , gelyk in den D r a f , zou het over
zyde vallen : nu houdt het zig over end
door eene vaardige beweeging, die de twee
beenen ten zeJfden tyde eene fchrede vooruit
doet zetten , en daarna de twee anderen
doet volgen'.
V . W a t kwaad is dit ?
A. Geen kwaad ! doch deeze beweeging
vermoeic het Dier geweldig ; hoewel ze
zagt is voor den r y d e r , en niet ftoot gely
k de D r a f , welke ontftaat uit den tegen-
ftand van het voorbeen, als het agterbeen
Wordt opgeligt.
V . Die beweeging geeft dan veel gemaks?
A . Maar alle gemak geeft juist geen voordeel
! Om gemakkelyk te r y d en , moesten
onze Koetzen op riemen hangen ; doch, dit
niet genoeg zynde , bedacht men daarna
de ftaale veeren er by te woegen, die , nu
in trein gebragt z y n d e , de gezonde fchok-
king der Koetzen geheel weggenomen hebben.
Wat voordeel g e e f t , nu zulk een gemak
? ’ t Gaat even zo met de Paarden.
Laat de gewoone Tred deezer D ie ren , die
eene zo puttige en gezonde beweeging geeft
aan
O s . k o e , §9
aatk alien , die ongefteld van borst z y n , o f
verftoppingen, in de ingewanden hebben, b ly ven
; en wy den Telgang aan de gemakke-
l y k e m ■'die min op hunne weivaart bedacht
zy n , ' overlaaten. '
V , Hoe veel goeds hebt gy. my van de
Paarden gezegd I
A. Myne loffpraak over deeze Dieren gaat
niet buiten de grenzen der waarheid. Z y
zyn waarlyk n u ttig e r , dan w y denken. -Dé
Hemel behoede o n s , dat er geene pest ort-
der dezelven ■ immer kpme , gelyk onder de
Runderen f De verlegenheid 'toeh , waarin
w y als dan zouden raaken , zou ' oneindig
grooter Worden. G y zult d it , in den eerften
o p ila g , niet erkennen; maar- bézín eens
aandagtig alle dienften, die z y ons d o en ,
cn dan zult gy fpoedig hiervan overtUigd
Worden. '3 T o t beveiligirig , zelfs van de Oogen
der Paarden , die dikwerf het hoofd tusfchen
hoog G r a s , D is te le n e n fcherpe'Plan-
ten moeten fteeken , wanneer z y .graazen ,
heeft de Schepper hun , even gelyk aan de
■Vogelen , een knippend o f oogluikend Vlies
gegeeven , met het welk z y in zulke gevallen
het Oog tegens alle beledigingen
fchielyk kunnen dekken , zonder - a p ’ t licht
te misfen.
V . Moeten de ossEn en koeien , die
ginds graazen , ook al onder onze opmerking
vallen ? F 5 A. Is
I
^ ffiL'
A.
'I-.' ■
: ' 1
A . t I•H"
ÍÍA-:
iH
J ' J