
Ii ti
i Iff I -I' i
I P ' I! : I
A M f !
zy oud genoeg ^ om kniidpn te kunnea eeten
, de liefde der Moeder houdt p p , ea
z y ve filo o t z e , pm nog eenige maandep
haare vette Melk- aan den Mensch te geeven
, waarvan men op T e x e l de bekende
groene , en in GelderJand de lekkere vvitte
Kaasjes maakt.
V . Eet dit D ie r , gelyk de Paarden en Osfen
J opk eenige byzondere Kruiden , en laat
pet anderen ilaan ?
A , Ja! een Schaap eet driehonderd en ze-
venintagtig Kruiden, ep laat honderd en eenen-
veertig ftaan.
V . G y hebt my dit verfchil van eenige
Kruiden te eeten, en anderen te laaten ilaan,
ook in Paarden , O s fen , en Koeien doen
opmerken; maar niet g e z e g d , waartoe dat
^ient.
A . De eze wonderbaare eigenfchap i s , opze
tte lyk , door den wyzen Sehepper in de
Dieren gelegd , op dat de W e id en , eens
pntgonnen , geheel kaal zouden afgegeeten
worden , en ’ t gras daarna gelykerhand ween
aangroeien. Zie dat Land daar eens aan
waarin vier Osfen geloopen hebben, hoe veel
gras en planten hebben die Beesten daar in
pvergelaaten , welken z y niet aangeraakt hebben
: zo nu de Landman zyn belang k e n t ,
kan hy er nog twee Paarden in jaagen, en, als
die het hunne daaruit hebben, zullen er nog
zest
zes Schaapen voedfel genoeg in vinden van
ß geen er de. Osfen en de Paarden vooy
dezelven in pvergelaaten hebben.
V . M e ta l le die goede hoedanigheden b ly ft
egter , meen ik , het Schaap een zwak Dier,
A , ß Is waar ; z y zyn dom in het myden
van gevaaren , en vallen daarom, graazende
in gebrooken land, djkwils ip het w a t e t : z y
zyn vreesagtig, vooral voor den W o l f , die
hun vyand i s ; ook vlugten z y voor de Hpn*
d e n , ß welk den Herder gen groot gemak
g e e f t , d ie , uit dien h o o fd e , met éénep
H o n d , eene kudde van honderden gemakkelyk
kan leiden, en regeeren : z y zyn insgelyks
zwak pn w e e r lo o s , en hebben veel oppas-
fens noodig; d an , hoe rykelyk vergoeden
z y d i t , door ons zp veele dingen tot ons
onderhoud te verfchaffen ? Z y vorderen ons
piet meer a f , dan z y volftrekt noodig hebben.
In den Winter eifcben z y zelfs geen
voeder op de ftallen , ß geen dan zo, wél
voor de Koeien te pas komt. Tegens dp
koude gedekt door de dikke warme vagt ,
leeven z y liever in het open veld , en tie-
ren er zelfs b e te r , laatende hunne plaats
in de ftallen vo o r Paardep, Osfen en Koeien
gaarne over,
V . Zyn ze niet eene byzojQdepe ziekte
onderworpen ?
A> Ja,! z y worden dikwiis ongans , ge-.
G 4 ' ' 1?!«;
\,
i„A
'■ ' 1
■i
/ A A ,
A
A A ‘
A
x S
■ ■ A
i
■'I! ■
f
A . , : : A
: \ ‘A i
I" )i