
T « T
f u
| i| ; P ; I /
’ f c lF i
T* t 7 ' 1
I i
ii|
m-iiii Af
Jir
3 1 8 k Í e u Ív e n d e r v x s s c h e n .
, A. Ántwoordt myj Kunt g y gelboven / ¿a'f
de W a lv is ch , ¡zonder reden, een geloci
maakt > :’ t geen men fomtyds meer dan eene
myl ver hooren kan • dat Knorhaanen j Ñe-
genöögen j : Voörneü en Karpers een zeker
gefluit maaken, het geen andere o f foort-
gelyke Visfchen niet zbüden iverflaan? *
V . Hebben z y allen Tanflen ?
A . Neen ! Die op Jn feß en , Planten b f
Vuiligheden a a zen ; hebben geene Tanden :
want waartoe zouden die huh dienen ? D é
geenen ; • die Visfchen eeten j hebben ééne o f
twee o f meer reyen van Tanden. Open deii
mond Vah eenen Sn o e k , gy zult zyne v e r fchrikkelyke
én fcherpe Tanden zien ; doch
Monden en Tanden zyn altyd n ä a r ’ t vbed-
f e l , dat z y ; eeten , : juist g e fch ik t; eené
hieuwe p ro e f van Godlyke Wysheid.
V . Hoe ademen z y , daar zfe^ in géene
L u ch t leeven ?
4 A. Ge lo oft g y n ie t ; dafc er zeer véeí
Luchts in het water i s , o f is U ontfchob-
t e a , wat ik van; de Blaasjes in het Y s , ge-
zegd heb ? D e Visfchen hebben gewis Lucht
ter inademingé n o o dig ; waartoe hun Kieuwen
o f Longen zyn g e g e e v en , vier „in g etal
, beftaahde ieder uit een rdndgebogeii -
heehig i lu k , met beenige P la a tje s ; in eene
dubbele. r e y , gelyk dé Veérerí van eené
p en , g e feh ik t; en dooi* een Vlies daaraaii
gea
d e m h a l i n g d è r V î s s c h e n . 319
Deeze Plaatjes hebbeü eene krom?
me gedaante, gelyk een zeisfen; aan de ver*
heven ronde zyde irtet lan g e r ;..aan de bol-
ronde met korte Hairtjes b e z e t , die in ee-
íiigen van gédaante verfchillen.
:V . Hoe ademen z y hier mede?
A. GOD g a f hen een wonderbaar. vermög
e n , om; met dit fraai eh zéer konílig
w e rk tu ig , de Lucht van ’ t W ater te kunnen
affcheiden , welks toéh door den mond
ingenomen, met geweld door de Kieuwen
g ep e r s t, eh dan uitgeworpen Wordt. Dus
ademen z y geheel anders dan w y . W y ademen
de Lucht in en uit ; by® hen heeft dé
Lucht eenen doorgang. Het W a te r , traagei
in beweging dan de L u c h t , z o u , zo er
feen heen en weertogt door dez/lfde opening
w a s ; voorzeker eene belemmering Veroorzaak
e n / d ie vün de Lucht alleen niet te vr?e4
zen is : derhalven moet het ingenomen Wäa
te r ; met de Lucht b y ; hen eenen anderen
uicgang hebben , gelyk nil plaats heeft.
- V . Hoe fchoon is deze bewerking!
A . En hoe groot moet • uwe verwonde*
ring w o rden, als ik Ü z e g , dat God alleen
aan den • Karper vierduizend driehonderd
zes'entagiig be enige , en. negenenzestig vlee-‘
fchige Deelen ter ademhalinge gegfcevefl
h e e ft, öm d e ze lv e , elk oogenblik, te kun-
áen verrigten ? En wanneer gy.t¡ de takjes
A e t
i
Ilf
■ s
' Î'!.