
'■J ; 'i!
) i I i r i I .
T r i -
ì\ .
! >
li I' * F
4ÖÖ Ö E S T E K.
het «ag te flik ter zyde weg. Dit raäkt däi
door de drukking des waters onder haar»
Het duurt , ’ t is w aa r, wel wat lang ; doch
wat heeft het Dier anders te doen! Z y
v a l t , door die verhooging van onderen , ein*
delyk om. Rolt z y op de platte.zyde , dan'
kan ze zich niet omwenden zonder den by*
ftand van ’ t .waten . Merkt z y de aankomst
van de ebbe o f van den vloed , z y opent
haar huis zo wyd als mogelyk i s , op die
w y z e , dat de ilroom des waters , daar tegen
aanloopende, en de gaapende Schulp
persfende, haar eindelyk omwipt. Anderen
meenen, dat de Oester zo verre haai-e fchulp
niet kan openen; des is hier eene nieuwe
gelegenheid voor U , om dit twyfelagtig
ftuk te onderzoeken.
V . Welken lo f zal ik hiervan opzingen ?
, A. Zing„: „• ó Almagtige en goede Opper*
, , heer van a lle s , gy geeft het leven aan
„ een D ie r , ’-t welk geen leven fchynt te
„ hebben 1 G y onderhoudt een Schepfel, ’t
„ geen niet gevormd i s , dan om te eeten ,
„ en voor ons te vermenigvuldigen! G y doet
„ een Dier gevoel en fmaak bezitten , eö
, , daardoor leeven , al heeft het geen oog ,
j, om gevaar t e . kunnen zien , geen oor om
„ onraad te kunnen hooren ! G y geeft eene
,5 fterke,woning aan een Schepfel, dat gee*
ne wapenen tot eigen befcherming van Ü
„ ont-
'0 E S T Ë K» 4ÔI
ä, bfitving! G y bezorgde aan dit Dier geen®
j, beenen , geene händeh, om te arbeidea
,, o f voedfel te zoeken ; maar het Wagt
5, met eene gaapende fchulp , . tot dat , op
j , uw b e v e l, de fpys in deszelfs mond
„ lo o p t! G y vormde dit Dier van eené
„ weeke iloffe ; doch met de ilüitinge der
,, fch u lp , die zo geWeldig fterk toeknypt,
,/:is de weêrlooze Oester in de uiterfte vei*
„ ligheid ! G y leerde haar geene taal fpree*
„ ken , gelyk den M ensch, egter maakt z e
„ een zagt geknars , eene foort van fpraak ,
„ en wordt mogelyk Van haare nabuuren
,, verftaan ! — **- . Hemelfche Voofzienig*
,,:h e id ! ' moet, gy düs niet op de Aarde en
„ in de Zee erkend , en geloofd worden?”
V . M y bevangt dezelfde verrukking! „ He*
„ i melfche Voorzienigheid ! aldus wordt g y
, , van my op de Aarde , en in de Zee ér*
„ kend én g e lo o fd ! ” . No|:h ééné
Vraag ! T o t welke nuttigheid g a f ons God
dit Schepfel? .
Ai ls;; men geene Paarleil van höt fcboon*
ile: water aan de lelyke Oester verfchuldigd Y
Verdienen z y meer lofs op de tafels der-
Gezonden, dan aan de legerileden der Kran*
ken ? Herftellen ze niet op eene uitneemende
wy ?e eens zwakke maag? Doen z y nieü,
de rustelooze Kranken flaapen ? Verilerkeu
z c niet de .flappe kragten ? ;Eezitteil ze niee
•II. DEEL. C©
//i