
64- II ö ' Ñ tí. ;.
liem uit myiieö dienst té ontvreemden ; hy
±al weigeren in eene andere huur te gaan;
Keer ik terug; hy zal my zyne vreugd too nen
; dat w y naar huis gaan. H e b : ik den
weg door onoplettendheid vergeeten ; hy
hedft denzelven wél onthouden, en zal my
dien aanwyzen.. -
V. Zo veeje minnelyke hoedanigheden in
één Dier ?
' . A. Voeg er b y , zö veele nuttige ! G y
weet immers,. dat de Schepper eene wonderbaare
fynheid van reuk den Honden g a f ,
om hunne verlooren’ Meesters: té kunnen vinden
; om ’ t wild te ontdekken ,■ en om
voedfel op te zoeken. Ten deezen einde
hebben z y eenen.. wyden n eu s , . kraakbeenig
om zieh te - openen en te fluiten, van boven
met beenagdge plaatjes, om de fchaa-
delyke lloiFen uit de lugtpyp te houden, en
de reukzenuwen te verfterken: vooral zyn
de Brakken met zeer dikke breede neuzeii
voorzien; om ’ t reukvlies des te uitgebreider
te hebben, en te beter te kunnen ruiken.
V . Welke is de fraaifte van alle Honden?
, A. Gy zult uw h o f liegt by de JufFers
maaken; als gy z e g t , de Haazewind ! Niet
te m in , hy is het in myn oog. Zie de
uitmuntende fchoone geftalte van deezen
H on d , een lang dun lichaam, vier hooge
ranke p o o ten , eenen fpitfen b e k , eenen
dun-
H 0 N D. ( S j
dunnen kop , • en eenen langen fta a r t, die
ß Dier in den loop b e ftie r t; alles om deszelfs
fnelheid op ,de jagt te begunftigen ,
en zeker te doen zyn in ’t raamen. Deeze
uitwendige hoedanigheden gaan verzeld van
veel l i s t , om het Wild gewis te • vangen.
Ik heb er eens twee gezien , die men tot
dat einde mede nam naar de . Hei. : Zonder
hen te beftieren , vloog de eene aanftonds
de ruime vlakte verre in , en mattede zieh
geweldig a f j terwyl de andere, in fchyn
achteloos, T y een Bosch, op dezelfde plaats
b y n a , zo wat heen en weer omzwierde.
Men prees den yver des eerften, - en men
laakte de luiheid des anderen : d an, kort
daarna behaalde de laatfte geen minderen
l o f : hy toonde de mqeste voorzigtigheid te
hebben gebruikt , terwyl de andere den
zwaarften arbeid hadt gedaan; w a n t , den
koers der Haazen kennende , paste hy o p ,
en ving de door den' anderen Hond uit de
Hei opgejaagde Haa zen, die naar de Bosfchen
vlugtten , waartoe zyne frisch bewaar-'
de kragten hem ten vollen in ftaat fteiden.
Jaagt men met veele Honden ; de fte rk e ,
manhafte, en wél afgeregte Befchutter fn e lt,
by de v an g s t, t o e , om het Wild tegens
de verfcheurende tanden der anderen te be-
fchermen , en het gaaf en oagefchpnden in
des Jagers handen te leveren. ,A .
IL DKKL. E V. De
:'i ,
L l'l
- ■ r*
® Í®
: 3 'TV,
,1 .
1 '
Mi