
ijl f
' f " I ■?
I , » i ¡/i l
2 7 0 G X.
hen beitaan.- Van Infeßen leevende’, die
o p , i n , o f onder de fchors der Boomen
woonen , zyn ze zeer wél u itgerus t, om
die te vangen. Tw e e Vingeren hunner P oo ten
v o o f , en twee agteruic hebbende-itaan,
kan het Vogeltje met gemak de Boomen
beklauteren ; en , wanneer het hake moet
houden , om iets te eeten , dienen hem de
fcherpe Nageien , en de korte Staart tot een
fteunfel. Zyn Bek is r e g t , plat ter z yd e ,
yooraan gewigd. Z it het In fe ß onder den
b a s t , dan klopt hy denzelven met den bek
in ftukken; doch zit het Diertje in eene
fcheur o f reet des B o om s , dan bedient de
Vo g el zieh van zyne lange fch e rp e , ton g ,
om zyn e prooi te bemagtigen, met welke
h y de^ Infeßen doorboort , die er niet kunnen
afglyden , om dat .de tong bezet is met
eenige agteruitftaande Borstelhairtjes.
V . W e lk een konstftuk, door den Alle rhoogften
aan eenen geringen Vo g el gegeeven!
W ie zou het daar zoeken! Myne ve rmaaken
over deeze befchouwingen l neemen
toe !
, A ’ t Is my l i e f , dat g y , met een toe-
neemend vermaak, de Werken van God be-
ichouwt ! D a n , eer w y onze wandeling in
dit Bosch eindigen , moet ik Ü noch eenen
V o g e l, die eene byna algemeene verágting
tea onregte ondergaat, leeren kennen.
V . Welt
. 2 7 1
' V . Welken?
A . 'Den . u i l ! :eenen fchoonen V o g e l, wat
men er ook tegen moge zeggen . - — Men
vindt by ons verfcheiden’ fo o r te n , naamel
y k , Schuif- Ka t- Boom- Steen- en Kerk-
Uilen , de een al grooter en fchooner dan
de a n d e r e n B y ge lo o v igen , Lieden , die
het hoofd meestal v o l kwaade vogrtekens
• hebben , gaat een koude gril over het l y f ,
wanneer z y dezelven, ’s avonds, in de Boomen
hooren roepen. Dat heeft my nooit
verveeld , ,maar, wel behaagd,, en gy moet
het ook met genoegen leeren hooren. D it
is de aart des Vogels , door deni Schepper
in hem g e le gd , die er, ons niet bevreesd
door w ild e : maaken. H y v in d t , ’s n agts ,
zyne fp y ze : zyn oog is zelfs gevormd, om
in ’ t donkere te kunnen z ie n , en waarom
mag »hy als dan niet uitv lieg en, en zich
w yd en zyd doen hooren? Beftem d , om
dan te v lie g en , en ons van Muizen te be-
vrydCn, bezit de Uil een uitftekend g evo elig
gezigt : hy ziet derhalven weinig by
d ag; doch fcherp by n a g t , om de Muizeu
t e betrappen ------ Kleine Vogeltjes behaagen
hem ook. Wanneer g y die begeert leevende
en in menigte te vangen , ze t eenen Uil in
een land naby heggen o f bosfchen, vast op
eene k ru k , en hegt lymftokjes aan dezelve.
Z o dra het kleine Pluimgedierte zynen vyand
bei
I
T ' m :