
.rr®
iiSí
I1Ö H Ê R T . H I Ñ D É.
den zomer eeten z y allerlei groente ; in deö
■winter, als er fneeuw ligt , den bast der
Boomen en Mosch , welk in dat Bosch
overvloedig is. Eindelyk z y worden, in vergelyking
van andere Dieren oud , leevende
wel yeertig jaaren. Eéne byzonderheid wil
ik hier noch opgemerkt hebben. Dit fchoon
D ie r , zeide i k , is v re e sa gtig, geen wonder
, hoe veele Vyanden heeft het ? God
zorgt egter tegens* de ganfche vernieling. Indien
niet één van hun de Schildwagt der anderen
is , wanneer z y graazen, daar Menfchen
verheeren ; dan js eJks p o s t , zo dra
hy onraad m e rk t, een fein te geeven. Een
nabuurig Edelman ging, onlangs, in zyne Wa-
ran d e , daar hy Herten h o u d t, en bekroop,
ongemerkt, eenen troep al v ry digt. Eindely
k vernam hem een jong van deeze D ie r
e n , en wie hadt hetzelve geleerd, den voor-
post voor de anderen te houden , Ylings ligt
het eenen poot o p , flaat tegens den grond,®
en , op dit gegeeven teken , vlugt en vliegt
alles in de fnelfle gezwindheid, ontroerd ,
•weg, laatende den Edelman , verbaasd over
het g e v a l , op deeze eenzaame plaats, om
den Schepper der Dieren in Hüte te bewon-
deren.
V . Z yn hier nog meer zulke wilde Dieren?
A. Geene groote wilde , maar wel Roofdie-
rea l iJu ep vißdt men h ie r , o f elders
op
w F. 1 1 7
Op de V e luw e , doch meer in de Meyery
van ’s Hertogen-Bosch, en in de Baronnie
yan B red a, w o l v e n ; een D ie r , dat naast
in grootte aan den Wagthond k om t , met
opftaande hairen aan den T h a ls , een fcheel
g e z ig t , kort I opftaande o o ren , en met glins-
terende oogen . in de duisternis , geelagtig
grys van koleur , drie voeten lang en twee
hoog , heet op vleesch , fte rk , lis t ig , vlug
om zyne prooi te vangen , verwoed , fter-
vende egter dikwiis van honger : uit den
aart dom en b lo o d e , doch wegens zyne be-
hoefte vernuftig. Veel gejaagd b’ly f t de
W o l f in de bosfchen ; doch door nood ge-
prangd, trotfeert hy allé gevaaftn. Hy blaft
n ie t , maar huilt geweldig van honger , ziet
fcherp , luistert naauw , riekt allerfterkst,
een kreng wel op één uur afftands. Uit een
bosch komende , neemt by den wind waar ,
van alle kanten, riekende. Uitgehongerd is h y
wanhoopig, loert by dag op het V e e , dat in
de weiden graast , o f graaft by nagt onder
door de ftallen der Landlieden , zockende
Honden , Lammeren , Veulens , Varkens en
Herten ter fpyze. T e veel hebbende, be-
graaft hy h e t , tot den tyd van geb rek , onder
de aarde. Een jonge Hond vlugt voor
hem ; een fterke Wagthond ziet hem aan
doch ze t de hairen over end. Was hy niet
lam van agteren, hy was nie« te agterhaa--
H 3 len.
l ; ,
} H
I i' i
I
Tvt ß
f " ^ f
1*1 Í j'
' fl..
■J f -
■ /