
w í l d e d i e r e n . I t i
Schäkel der gefchaapen’ dingen niet te bree*
ken : hy- is egter g e fte ld , om derzelver al
te groote teelt te beletten , op d a t, ze gt
Israels God , het wild gedierte boven u niet
vermeßigvuldigd worde-. Exod. X X I I Í . 29. — —
Veelen deezer wilde Dieren zyn daarom niet
begaafd met byzondere listen o f konsten í
fomtyds vernielen z y zieh zelven ; o f flaapen
in den Winter , en leggen dus aan'den'
toom : ook hebben ze niet alien dezelfde
ñerkte en gezwindheid , door welke agt
voorzorgen hun getal niet te groot , hocfi
de fchaade, die z y d o en , te veel wordti
V . Z y blyven egter Roofdieren , en waar*
om kan dan de Schepper beflooten hebben;
hen voort te brengen ?
A. G y moet niet te zeer tegen derzelvar
foóven en verilinden uitvaaren ! Doen w f
niet hetzelfde ? Plonderen wy niet de gehee*
le N a tu ur? W a t b ly ft er van ons ontzien?
Men kan ook den hun ingefehaapen noodzaa*
kelyken trek van rooven geene wreedheid
noemen, 'daar God hun deeze vryheid ver*
gund h e e f t , en dus nog veel minder derzeí*
ver Schepping wraaken.
V . En waartoe toeh deeze hun vergundé
vryheid ?
A. Om de yerfchrikkelyke vermenigvuldi*
ging der andere Dieren , die zonder hen
plaats zou hebben, die het ons in de Waereld
.A -f
A
I KTS‘1
! ■ íli . %
. ¡ i i
•A
T i Al