
ì;4
é OVERGANGEN IN DE NATÜÜKi
A. Hier en verder o p , zo gy lust tot
^ n d e len h eb t, en myn Landgoed bezoe*
len wilt j zullen w y gelegenheid vinden,
om van onze Vaderlandfche Dieren , Vo ge.
len en Visfchen te fpreeken. G y ziet er
iiier Vielen te gelyk, Daar graazen onze
Paarden en Runderen : gindsch vliegt de
Oievaar, en kleiner Gevogelte : daar hoort
g y den Nagtegaal in de Boomen der Stads--
wallen: hier aan onzen voet dartelen eeni--
ge Visehjes , ■ en andere grooten zwemmen
deezcn wyden Strooin op en af. Staan w y
een weinig i t i l , om dit alles te zien —
Vervolgens zal ik U in de nabuurfchap van
Bet lustige L o o , dat agter die hooge Bos-
fehaadien fchuilt ^ waar zo Veel valt te
befehouwen, leiden, en gy zult U over
die’ vrölyke wändelingen niet beklaagen.
V . Hoewel noch onverzadigd van dit
zien,' bidde ik U , uwe Onderwyzingen om*
irent de Dieren ^ Vogelen en Visfehen te'
beginnen.
'V.- V o o rä f • behoore ik U eenige zaakeö
ààfigaande de O rd e , die in deeze Werken
tä ö ' God zieh opdoet ^ te zeggen.
V.' W e lk e n ? -
A.- Dat men, oudstyds, alle de gefchaapen^
Werken van God in drie' Hoofddeelen ge*
fchift hebbe j alles naämelyk brengende, o f
tot de DiERfeN j o f tot de FtAÄTENi o f tot de
bELFStOEFENi V- Z ö lf
©v e r g a n g e n i n d e n a t u u r . 7
y . Zult gy deeze Verdeeling niet volgen?
A. Men kan ze vo lg en , mids men in ’ t
oog houde de groote gaapingen , die tus-
fchen beiden v a llen , welken behooren in-
gevuld te worden. Men heeft , by voor-
beeld, tot de steenen gebragt alles, waarin
' men geene groeing ontdekte; dan nu kent
men er niet alleen , die zigtbaar groeien ;
maar zelfs die alle ke'nmerken van Planten
draagen, en van dezelven nergens in fchy-
nen te ve rfchillen, dan alleen daarin , dat
ze fteenagtig zyn ------ tot de p l a n t e n
die geenen , waarin men duidelyk leven en
groeing befpeurde ; dan men heeft ’er nu
ook gevonden , waarin naauwlyks eenig le-
ven fchynt te z y n , o f die gevoelig z y n , en
zelfs zodanigenVAie in eenige opzigten naar
Dieren , en in anderen naar Planten gely-
ken ; des het bezwaarlyk is , te bepaalen ,
o f ze tot de Planten o f tot de Dieren
behooren.-— - tot de dieren de zodanigen,
waarin men niet veel meer le v e n , dan in
de Planten, kan vinden, o f .waarin men
eene volmaaktheid o n tm o c t, welke grenst
aan die van den Mensch.
V . W a t moet ik hieruit beiluiten?
A. Dat de zo even gemelde Verdeeling
niet voidoet, wil men naauwkeurig z y n ; dat
alle gaapingen tusfchen Dieren , Planten en
DelflloiFen indedaad door den Schepper ge-
A 4 vuM