
14 A A R T D E R 0 I E R E N -
ons vergaan, 'indien de L e e u w , by vooi%
b e e id , hec aanzien van een zagtinoedig
. Schaap hadt , en w y er ons in vergiscen ?
Voorts kunt gy een zigtbaar verfchil opmcr-
ken in derzelver g ro o tte , leden, beweeging,
, kragten , driften , voorcteeling , opvoeding ,
voedfel, wapenen, geluid, nuttigheden, enz.
Neem ook w a a r, dat eik zyne hoofdftofFe
« k e a t , waarin het leeven moet ; elk weet
er zieh naar te fchikken ; elk kent zyn voe-
der zonder mis te ta s ten , en in ziekte
zyne geneesmiddelen ; elk weet met zyne
fp y z e om te gaan , die te, hakken , te fny-
den , en ook voorraad op te leggen ; o f te
verhuizen naar vreemde Gewesten , en ze
zonder compas t.e vinden. E l k , die geene
fpys noodig h e e f t , begraaft zieh ’s winters ,
o f ilaapt een half jaar; ieder g raaft, boort ,
tim m c r t, fpint o f viegt ; elk maakt zyn
kleed, en wordt dat te naauw, het fehudt
hetzelve a f ; ieder kent zynen vyand , en
heeft zyne wapenen; ook veritaan z y elkan-
ders taai ; elk zoekt een w y fje , bereidt z y nen
nest , broedt, vo ed t, leert de jongen ,
en veelen begraaven hunne dooden. V e r baast
U die niet meer ?
. V . Die hoedanigheden der Dieren moeten
zekerlyk myne verwondering meer wekken.
Verdienen z y zo zeer myne opmerking, laat
ons dan alles , ftuk voor ftu k , befehouwen !
> , A. Ik
z i n t u i g e n d e r d i e r e n . 1 5
A. Ik begin dan inet derzelver g r o e i en
GROOTTE. Ten aanziene van dezelven moet
g y deezen regel kennen: die fchielyk groeien,
hebben een geiykmaatig: kort leven : die
langzaam wasfen , leeven. in ■ tegendeel langer
: de tyd van groeien maakt in veele
Dieren het zevende deel van den geheelen
duur hunnes levens uit ----- - In grootte ve rfchillen
ze allen. We lk een onderfcheid tusfchen
eenen Os en eene foort v a n .M u is je ,
dat maar twee duimen Jang en agtendertig
greinen zwaar is ! — _ T en opzigte van
hun HooFD, het i s - g r o o t , zw a a r , b re ed ,
Vierkant, klein o f f p i t s a l l e s naar elks
ftaat en geftalte.
V. Hebben alle Dieren ziNxuiGEii gelyk
w y ?
A . Alle Dieren, hebben , zö veel w y wee-
ten-, v y f . Zintuigen ; mogelyk hebben er e,e-
nigen meer. In de Viervoetigen heeft de-
Reuk den rang,' daarna volgt de Smaak, o f
deeze twee zinnen maaken by hen maar ed-
nen. u it : hier op volgt het G e z ig t , het Gehoor
en het Gcvoel ------ E lk heeft niet
minder dan .twee O o g en , in eene vaste hol-
Jigheid zo , geplaatst, dat ze een haifrond
befehouwen, en dus eenigermaate agter-
waards z ie n , deels tot. eigen’ veiligheid,
deels om zieh het noodige te verfchaiFen ;
doch hunne Oogen hebben ¿¿ne Spier meer
dsa im