
tJKV
. il
I
•’J I 4
i it
o f z y eenen Haas gezien hadt ? ‘H y kreeg
neen ten antwoord. Doch koTt daarna merkte
z y J dat het zo angilig ais listig D i e r ,
in den hoogen nood geene uitkomst wéetèn-
d e , onder haare rokken gekroopen was. Z y
ving daarop den Haas lev en d e , én bragt
hem aan den aanzienlyken Man. Een Oog-
getuige hier in de nabuurfchap verzekert m y ,
dat een H a a s, een nieuw leger gemaakt
hebbende, eerst daarin itil gaat zitten , - en
eene poos tyds daarna met eenen grooten
fprong daaruit fp r in g t, om te leeren , hoe
h y zieh in den nood best za l redden , en
tevens om van buiten te zien , o f zyn le ger
ook te veel in het oog valt.
V . Dan waarom roeic men die fchaadelyk
Dier niet uit ?
A. Geeft het niet dien naam ; Wane, Gras
en Kruiden eetcnde , doet het geene andere
fchaade , dan dat het fomtyds- de Kool in
de hoven der Boereh eens proeft. Dé Schepper
, die de Keten zynér Dieren wiJde vol-
maaken , fchiep den Haas , ' en ' gaf-denzeE
ven fnelheid en l i s t , o'lm'zyne m'éhfgvuldi-
ge vyanden , als Menfchen, Honden, W ol-
v e n , V o s fe n , Arenden en Uilen , veelal te
kunnen ontkomen. Sterk voortteelende, zon»
der uitgeroeid te kunnen worden ,• zym deez
e Dieren zeer gefchikt tot jagtvcrmaakem
van Edelen cn Burgeren, en leveren ons
. , eéne
®etie gezonde aangenaame fpyze. Hun
Hair dient tot hoeden en andere gebruiken,
Z y flaan, gejaagd zynde , geen geluid; maar,
gewond o f gevangen wordende , kennen z y
als een Mensch , en wekken dus ons mede*
lyden en afzien van eene te fterke vernieling
, o f van het al te hittig jagen, waar*
om ook geen edelmoedig Jager het Dier in
zyn leger immer zal fchieten. Voorts zyn
ze zo wild n ie t , als rnen denkt: men kan
het vermaak hebben van z e te temmen, en
konsten te leeren. -
V . W e lk ” Dier komt het naast b y dé
Haazen ?
A. De KONYNEN , die b y duizenden in de
Duinen aan de N o o rd z e e , e n , hier op dö
V e luw e , in deeze Bergen en Heuvelen haare
flingerende onderaardfche wooningen toe-
ftellen , daar buiten veelal oraloopen |
d o c h , b e trap t, ylings in dezelven vlugten,
Dus laat de Schepper, het geen indedaad
uwe opmerking zeer v e rd ient, zyne Wae*
reld ook onder den grond bewoonen. De e z
e hoolen zyn niet in de Zaailanden , ffiaar ,
gelyk ik zeg , in hooge Duinen, Heuvelea
en Bergen van hun gegraaven, op daC ze
de eersten niet^ zouden omwroeten , en daar»
door de Graanen bederven ; maar om iti d«
laatften , hoog en droog gelegen , tegen hefi
water beveiligd te zyn , welke holen aan?
I 2
’■Hi
»
■m
I
- A T '
i , , I:. ■
" i Í