
ì i f .
VEDEREN PER VOGELEN, i S g
Vogelén fmert o f nadeel toebrengen? Hoe
dit dàn verhoed ? D e Schepper plantte in
het benedenile der ' Pen een ander klein
Schaftje L (d’it zie ik in deeze vier Vede-
j e t i f F i g . A , 4 ? S , 7 5 in a,, a. a. a .) ’ t
welk zieh beftendig plat op de groote Pen
houdt : dus kan dan deeze door haare hard-
heid geene felle drukking op< het lichaam des
Vogels maaken ; het onderliggende zage
Veértje belet zulk. Staat ook n ie t , om dit
noch meer voor te komen, de Veder opzettelyk
krom en hol ? Misfen de Watervogelen
dit zagt kusfen onder hunne Vederen ;
zal men niet deszelfs reden - hierin mögen
zoeken, dat z y , in ’ t water zelden o f n o o it,
in ß geval van zwaare drukking komen ? —
Zyn de Baarden niet geheel geilooten ; en
daarom , hoven in ß midden , naast aan de
beide zyden der harde S ch a ft, veele Veert-
Jes o f puntjes gezet ; bedekt ook het< onder?
liggend Veértje dè wyde piramidale, opening
tusfchen de twee Baarden der groote Pen ;
is dan niet dit alles zo gevormd , om alle
gaapinging zeer wé l te vullen en te iluitcu ,
op dat Landvogelen , als Patryzen en Hoen?
d eren, die op den veeltyds vogtigen grond
en door het natte onkruid tusfchen de Graa-
jien over de Velden lo o p en , geene koude o f
nadeel zouden lyden ? Wordt niet alle vog-
tigheid s z e lf i va.n D a auw , van Regen en
’ ■' M i ' ■
' - , f '
fi r p f l ,
' ' V I
"''li, 1