
1 L, 1
i . ‘í
• '
1 l.
X I
» i 1i ' '
u í
M h -
i ,iÍT i ' '
r i f t 1 1 : . p
i b : f f
li'l
ff
S °4 K o K K O K.
moeite wil neemen, om alleen te eeten.
V . Verklaar my dit raadfel, waarom de
Koekkoek zyn Ei door een • klein Vogeltje
laat uitbroeien.
A. G o d , die de verfcheidenheid in alie
zyn e Werken bemint, vormde de Ingewan?
den van deezen Vogel geheel anders, dan
die der andere Vogelen. De M a a g , byna
aan den rug g eh e g t, en vó ó r door Darmen
g ede k t, is in den Koekkoek regt verkeerd.
Z y wordt door de Darmen , cn het
daarin zittend voedfel gedrukt, » ook daarenboven
door ’ t gewigt des Lichaams bezwaard ,
door welke pynlyke dnikking de Vogel niet
lang plat kan z it te n , en dus het broeien
niet ondergaan : behalven dat zyne Spysver-
tering hierdoor belertlmerd wordt ; weshalven
h y , van den nood eene deugd maak
en d e , een ander Vogeltje met de moeite
van uitbroeien moet belasten, en daarom
zyn E i in deszelfs Nest legt. '
V . Onkundigen, van dit geheim niets weetende
, hebben , hem dan , «deswege , . den
laster van onverfchillig, onmededogend en
wreed te zyn aangewreeven ?
A. Zo is h e t! Intusfchen leeren w y hieruit
, hoe geweldig w y dwaalen, wanneer
w y onderneemen, Gods Werken te berispen.
Des Koekkoeks vinding is waarlyk verwonderlyk
, en zyn g e ro ep , zyn nabootzen van
. het
A E. SOS
Itót Woord is zo a artig, ais het
ander geluid j dat hy maakt, ’ t welk w y
%yn lachen noemen ; wanneer e r , gelyk
men m e en t, Regen op handen is?
V . Hy mag ook geen Roofvogel heeten
tiaar uw zeggen ?
A. Neen ! H y verfcheurt geene jonge Vo®>
g e le n ; d o ch , zo g y eenen fchoonen Kefs-
fenboom hebt ; en van denzelven de V o g e len
wilt afhouden , kunt g y , geenen doo*
den Roofvoge l hebbende, zeer wel eenen
levenloozen Koekkoek daartoe gebruiken.
Steek dan eenen S to k . uit den top des
B o om s, en hang den dooden Vo g el met
liitgefpreide platte Vlerken aan een touw ,
vastgemaakt aan het einde des í lo k s , in
dier voege j dat de minfte Wind hem in be*
weeging kan brengen : zo zullen de fchaa-
■ delyke Vogelen hem , wegens zyn onophou*
delyk zweeven , voor eenen Roofvoge l aán-
z ie n , en van de kersfen afblyven. Ik heb
er de proe f van gezien.
V . W y zyn nu by uw H u is , en kuníien
van onze wandeling uitrusten.
A. Noch één woord alvoorens over dat
Vogeltje !
V . Ovér dié Musch ?
A. G y bedriegt U , ‘t is geen Musch ¿
maar een nagtqgaal ; een T r e k v o g e l, die
ß geheele Vaderland met zynen zang vér-
■ IL n m ; V maákt^
A ■!
' ff
■' ■ - ip
f f f f f f ■
'1
fXfj