
ï«»
I
r » r
, î ^ : <: I 3 ! a f f l i ! i i i
í i t ,' r "F L
'I ni
I K l , <! »1,1
i
' i:
1 i i i i i *
i „ i
r . : I
;
' "4t V i
IH
Í i f
■ r
« jlij' / f f _
g 23 s c h ü b S en d e e VISSCtìEÌi.
Zyden , iû denzelfden V is c h , van een äti*
dere gedaante — — în elken Vitoh zyn zé
ook • op een Verfchillende manier ’gelegd. In
deezen Snoek , en ih dat Voorntje ziet gy
z e zeer digt op elk&nderen, in eene gere-
gelde o rd e , liggen; allen opéén fluitende,
gelyk de leyen op het dak Van een huis;
în den Aal en de Paling zyû ze zeer Verre
vaneen gefcheiden. G y kunt ze met het
bloot oog niet zien ; maar ik zal ze U op
een gedroogd V e l , ’ t geen ik tot dat einde
om.den tak van eenen Boom geflingerd heb,
aantoonen ; waarom het van de Jooden verkeerd
gedacht i s , die Visfchen onder dé
onreinen, wegens ’ t gémis der Sehubben ,
íe teilen.
V . Hoe veélen hebben er deeze Visfehen?
A. Die kleine Karper zal wel zes duizend,
deeze Snoek wel negenduizend, dat Voorntje
Wel tkndüizend, en deeze Baars wel twiit»
tigduizend Sehubben ryk zyn. Welk eea
getal !
V . Waartoe zulk ' eene menigte ?
A. Oiti den geheelen Visch te kunnen bedekken
tegens het ftooten ; om het Wacei-
te beletten in den Visch in te dringen ; ‘om
te verhinderen , dat de Visch , door het g e duurig
weeken in ’t Water , niet zàgt en
flap werde ; en , eindelyk, om de koude
te verhinderen het bloed. te ftollen, Zie
, ÜCÍÍÍJBBEN ÖEk y í s S C 0 EÑ.
daar vier gtoote huttighedén, Waaiäah g y
niet zült gedacht hebben ------ Laat er my
öieer van zeggCh. Alle jaaren groeit eenö
fiieuwe Sehüb oVer de oude heen. In dié
van ednen Ka rpe r, doorgefneedén z y n d e ,
£al ik ü , mogelyk , twaalf Plaatjes toonen ,
waaruit meü befluit , dat de ViSch twaalf
jaaren bud is.
V . Hbe zitten deeze Schübben v ä s t?
A. Z y liggen in eene foort van O lie , eö
zitten met fteekels en punten in den V is c h ;
doch , w y l het Water tusfchen de zamen-
Voegihgen zou künnen indrirtgen, heeft de
w y z e Schepper niet llegts een Vlies over alle
Sehubben heen gelegd, het welk ze vast
houdt ; maar ook over dat Vlies eene foort
van V e rn is , ’t geen den geheelen» Visch
b ed ek t, ¿n hem düs niet alleen tegens het
inwateren b ew a a r t, maar ook fneller vaart
in ’ t zwemmen geeft : daarvan komt zyné
gladheid in ß aanraakeü , en zyne koieur.
V . O hoe veele verwonderlyke Schoonhö-
deb !
A. En d ie , zou ik byha z e g g en , zyh
noch maar beuzelingen , in vergelyking van
de fchoonheid der Sehubben zelve 1
V . Hbe Zb ?
A. Ik zal dit Schepnet, waaraaö, d b b f
feet flaan der Visfchen, verfcheiden’ Schub-
X 2 ben
«
:a-'4
iff! ‘
'i Î
I- I
;
I ,1
f