
f
j
M
M
3 3 2 T R E K V I S S e H E N,
waarvan hy leeft. Z o Mra hy er ééne ge.
waar wordt, zwemt hy e r , tot dp zw voe-
ten afftands , naar toe ; en fchiet dan, meq
eenen enkelen drop waters uit den b e k , de
Vlieg 250 net van ß b lad , dat ze in ’t wa-
ter v a l t , en zyne prooi-wordt — - D a n ,
laat ik^ niet afdwaalen vän onze Vaderlandfche
Vis;chen ; ik heb .fJ noch iets byzpn-
ders hiervan, voor het laast, te leeren. '
V . G y ziet iny hygen naar tiw nuttige onderwys
; gaa dan voort i
A. Hoe zeer de Visfchen van de Vogelen
ve rfchillen, z y hebben egter dit^
meen , dat men o o k , onder de laatften,
Trekvisfchen ontmoet. Kabeljaauwcn , Schel-
visfchen , Schollen, Scharren, T o n g en , Häringen
en Spien'ngen zyn • de Trekvisfchen
der Noord- en Zuiderzee; Steuren, Zahnen,
E l f t e n , en Spieringen die van onze Ri vicien
— ß Valt onbegrypelyk, hoe zy, in
de Z e e , die zo groote Waterbak, , zwem*
mende, de Monden onzer Rivieren kunnen
vinden; al is h e t , dat z y , digt op onze
kusten komende, de zoete uitwateringen onzer
Stoomen kunnen merken, wanneer, z y ,
•naamelyk, regt daarvoor zyn __— Steur
e n ; Zahnen, E lften , en Spieringen trekken
,pp .gezette tyd en , dat i s , a is - z y dik en
v e t z y n , d e , Maas, de Waal en den Gel-
derfchen' Ysfel o p , geevende ons hier eep
vrjen^
• t Ë' E K V I S S C H E N. 3 g J
Tfiendelyk b e z o e k , dat voor hun doodelyk
tiitvalt. Z y loopen o n s , om zo te fpreci
ken , in den mond , en bieden ons het; lek-
kerfte voedfel aan , waarna z y , duizenden
hunner makkers hier agter gelaacen en ver*
looren hebbende , weer . naar Zee . trekken , :
en daarin op en neer zwerven-
V. Hoe komen z y by o n s , en wat dringt-
hen naar, onze Rivieren ?
A . De Zalmen zwemmen , gelyk de Gafl*
z e n , in eenen driehoek ; de grootfte vo o i-
uit ; daarop, agter dien , tw e e , nevens e lkander
; elk van eenen anderen , doch ver-
wyderd vaneen , gevolgd ; eenigen komen ia
ongelyke Schoolen tot ons over. En wie zal>
nu deeze togten afkeuren ? , Indien z y de
onftuimige fchommelende Zee onbekwaam®
v indën, om in ftilte, hunne Eieren daarin te
leggen ; indien er andere Visfchen op loeien
; indien de jongen het beste voedfel ia
zoete Wateren vinden; indien z y , vo o f
eeöen t y d , de gevaaren der groote Zee daarin
ontwyken , ze g my , is het dan verkeerd
van den Schepper befteld , dat ze eene veilige
Haven by ons zoeken ? Van hoe v e e i
belang , is toch niet derzelver. kuit ? ■ Som-.
migen timmeren z e l f s , om die wél te be*
Waren 5 N e s ten , zeer n e t . aan elkander gev
o e g d , die in ß midden eene holle buis
yoor de Eieren bevatten -— . En , wan*
neef
K. il
. f l Î
f i