
J J
^ I I I I i f f
i I ’ Î'.'
" l ' Î i T i l f fl'"' '.¡t 1:01 ’-J, '
H:
i 1 ! > r.
f r 1 : iv <!
W b
.f
| | a ë O t î D V Ï S C H .
gelyk het b ro o d , papägtig maäkt, de kieüs
wen verftopt. Mèn geefc ze eer te veel *
dan te weinig voedfeL Eénmaal hadt ik heg
öngelak , dat er één , by het verfchoonen,
iiit myne hand g lip te , en op de iteeneg
viel. Toeh ik hetzelve opraapte, bleef de
halvö Staartvin ongelukkig aan den fteen
kleeven. Jk bejammerde het ongevah Hefe
Vischje : bleef egter in leven , en , tot my*
ne uiterfte verwondering, groeide de gebrek*
kige Staartvin weêr aan ; eene eigenfchap,
die ik niet weet , dat men ooit in Visfchen
heeft ontdekt -«»— ü it alle myne Waar*
neemingen dunkt my te moeten beiluiten,
dat niet alle Visfchen van deeze foort de*
zelfde Vermögens : hebben ; dat er ftroeven,
botteriken en fchranderen onder zyn 5 en dat
deeze fo o r t , .m o g e ly k , alle anderen in het
gewennen aan M en fch en , in .vernuft, ea
in minzaamheid overtreft» O f zouden deeze
Vischje s, gelyk fommige van onze Huisdie*
ien en Huisvogelen, ontaard zyn van hunnen
voorigen meer wilden fta a t , en door de
Chineezen o f hier te lande mak gemaakt?
W y : weeten nog maar zeer weinig van
den inborst en de konstdrifcen der Vis fchen,
w y l men .de gelegenheid van hen op deeze
w y z e ,i ik meen , . van ze naby waartenee*
m en , zich niet ten nutte gemaakt heeft. D e
Çoudvisfchen , geeven : thans aanleiding, oni
• ens
VEELHEID VAN VISSCHEN. 35^
in dit Wyd onbekend vak te oefenen,
en wat meer van ’s Scheppers Wysheid daar*
in te ontdekken , dan wy tot nu toe gewee*
ten hebben. . . Keeren w y terug naar
den V y ve r.
V . G y ' fpoort my dus tot Waarneeming
e n aan ?
A. Zekerlyk töt Waarneemingen ! W y zyn
fau, gelukkiglyk, die barbaarfche tyden te
b o v en , in welken men dezelven verzuimde ,
e n . de Geleerdheid ftelde in onverftaanbaare
redeneringen, die eenen waaren grondilag
m itten , waaruit men voorts beiluiten t r o k ,
die* tot oneere van den Schepper waren , en
verre bezyden den waaren aart derj® gefchaapen’
dingen liepen»
V . Is die niet een gebrek in de Visfchen,
dat z y , in alle tyden van bet ja a r , niet
bekwaam ter fpyze zyn ?
A. D it is ook den Diered en den Voge*
len : eigen , D ä äm e ly k , in den tyd , waarin
z y jongen draagen , broeien , o f rüien ; en
den Visfchen , wanneer z y kuit fchieten.
E v e n w e l is e r g e en tyd , , door de b e f t e l l in g
der goede Voorzienigheid van g Od , waarin
wy.. geene fmaakelyke Visfchen kunnen ee*
ten» Is de jagt op onze Riv ieren, om zo
te fpreeken, ten opzigte'van eenigen , daar*
door geflooten ; dan bieden zieh anderen tot
eene goede fpyze aan. En wanneer al fom*
IL BEEL. Z HliSGB
.
à
f ’
Î!, ; : ■
t :
-fti 1. -
I
‘ \