
1
t'f
i|( .
ii
148 O T T E R . B E V E R.
rug te wentelen. Als dit gefchied i s , eft
deeze aldaar geenen tegenftand meer hieden
kan , b y t hy een gat in deszelfs borst o f
k e e l , en laat hem daarop los. D e gedoo*
de Visch dryft dan naar boven , de Otter
v o lg t , en brengt de vangst aan den o e v e r ,
waarop hy dan te gast gaat.
V . M e t alle die fraaie konsten en llree-
ken doet hy kwaad, en berooft onze W a ter
en van fchoone en lekkere Visfchen!
A . Dat nadeel kunt g y hem dubbeld doen
vergoeden! G y kunt hern tam maaken, en
leeren Visfchen vangen, en aanbrengen, gely
k de Jagthonden het wild. Maar, zo dit
Ü niet gevalt , doodt h em , en gebruik de
nuttige Huid tot voeder in winterklederen,
to t moffen en mutzen.
V . Ik verlang ook het derde Land- en
W a te r -D ie r te kennen.
A; Schoon het geen Inboorling van ons
Vaderland i s , mag ik het egter niet ve r g
e e te n , om dat men e r , nu en d a n , etn
gevonden heeft in onze Stroomen. Ik heb
den BEVER in het oog. In den jaare® 1742
ving men te Gornichem twee Ouden met
zes jongen: in den jaare 1757 fchoot men
eenen anderen in den Ysfel by het bekende
Lusthuis Middagten, dat ginsch op den lu s tigen
weg van Zutphen naar Arnhem lig t:
en de la a tfte , waarvan ik w e e t, i?,. in den
jaare
jaare 1 7 7 0 , by het Dorp H e d e l, daar deze
lv e zieh in eenen Ryswaard aan de Maas,
zes o f zeven jaaren la n g , hadt opgehoud
e n , van eenen K n o tw ilg , waarop hy lag
te flaapen , afgefchooten.
V . -En waarom moogt g y dit Dier niet
vergeeten ? ' ,
A. Om dat onder alle Dieren, die met
elkander in eene Maatfchappy le e v en , geen
is , dat in zynen handel nader komt by het
Menschlyk verftand, dan dit Dier. Hec
houdt zieh op in Duitschland ; doch wordt
ve el meer in het Noorden van America ,
vooral in Kanada, gevonden', hebbende vier
fcherpe Snytanden, zo veele Pooten en een’
ovaalen Staart. De Severs leeven daar, tusfchen
de twee o f driehonderd fterk ; bouwen
hunne winterwooning midde-n in het wate
r ; en voorzien ze met dyken en fchutflui-
zen tegen het wasfen en daalen. Z y bedienen
zieh tot dat einde van eenen B o om , - die
in het water d r y f t , o f vellen er eenen, die
op den oever ftaat, nc ê r, en maaken daarvan
eenen Dyk. T e rw y l eenigen hier mede
bezig zyn , maaken^ anderen Paaltjes , : flaan
z e met den ftaart in den grond, vullen dit
werk met klai aan: anderen brengen met de
pooten eene foort van k a lk , en floppen
daar mede de ledige plaatzen , die ook met
humien fta ar t, als met eene troffel, invoe-
K 3- gende.
I
J¡1 / Í
, A
l l -