
p ü F.
¡ ¡ i
i
îl 1
-I
334-
Bam de Heere; je s ú s , wiens heilige Zede-
kunde zo verre boven alie andere uitílak ,
de gelegenheid w a a r , toen , hy de-zwieren-
de Duiven van het Joodfche Land in ß
oog k re e g , om er eene fchoone Zedeles
van te ontleenen , en den zynen te gelasten j
Zyt opregt gelyk. de duiven. Matth. X . i6.
V . Eén woord , ten miníten , van derzeh
ve r huisfelyke Nuttigheden !,
A , Die> zyn g r o o t ! Wilden w y , w y kond
e n b y geb rek , derzelver Veneren tot
bedden gebruiken. Z y leveren ons anders
een uitneemend' goed aangenaam Gebraad op
onze tafels. Onze Voorouders gebruikten
derzelver Mest tot zeep : d an, ons Vaderland
, dien thans kunnende misfen , w y l w y
anderen tot ' ons linnenwasfchen hebben,
trekt ' er nieuwe voordeelen van. D e Gel-
derfche en Amersfoortfche Tabaksjanden
hebben aan denzelven ' hunne vruchtbaarheid
te danken , w a a rom z e wyd e n , zyd
opgehaald , en tot dat ' einde derwaards
vervoerd wordt. .
; V . Hoe wél is er dan , indien men ß ftuk
regt b e fch o uw t, in alles gezorgd vpor onze
V e ld e n , voor onze Keuken ,,;,;en voor ß
vermaak onzer Oogen ! Onze Zedekundc zel-
ive ontvangt hier fteunfel, opheldering o f
aanmoediging uit de Na tu ur . Gindsch
;zie ik eenen, geheelen troep Vogelen by
e L
T O E T E L D ü I F. 2 3 5
elkander , zyn ß geene. Duiven ?
A. ß Zyn blaauwe Duiven van myn ander
hok , dat gindsch a f fta a t, o f het eigen?
dom myner Nabuuren,- Men onderfcheidt
die foort yan de tamme Hokduiven , welken
zwarter zyn dan deezen , . de oorfprong-
lyke tak van ß gcilagt der.' Duiven , te
regt den naam van Veldvliegers draagende ,
die ten halve een wilde- en tcn halve een
tamme Vogel "is, nog iets bezit van den
aangebooren wilden a a r t , om troepswyze te
v lie g en , doch zonder moed , , om geheel
onafhapglyk te le e v en , en minder vruchtbaar
i s , dan onze Hokduiven, Een o f ander
verlaat ons fomtyds , en worden Houtdui?
ven , die in ß wilde blyven , en in de boomen
nestelen , waar z y grooter w o rd en ,
onderfeheiden egter van de Ringduiven , z q
gehecten naar den kraag o f b and , die ze
om den hals draagen, en mede in de Bosfchen
leeven.
V . W a t hangt daar in die Kooi op de
eene zyde van uw Huis ?
A. T w e e lieve TORTELDüiFjEs , behoorende
tot de Trekvogelen , die laat in ons Vaderland
komen , en vroeg vertrekken , bekend
door haar droevig kirren en Idaagend
g e fte en , ß geen een medelydend gemoed
ligtelyk treft.
V , W e l k . een vçrfçhil tusfchen deezen V o ge
i
,1 ■ ®
,, r
l . !'■
;i y
èi\ AíSú
.Pf .