
; ì.;f
' <1 .,T.
fi 1 |:
i '’ ifiiii T!
I H
13 2 K 0 N "Sf N.
merkelyk zyn wegens hunne aardge bogtefi.
De Tammen zyn van verfchillende Koleur
e n , w i t , zw a r t, graauw en b o n t , maa-
kende ten eerften geene holen , als men ze
ergens plant ; doch zo dra z y merken , aan
hoe veele gevaaren z y , als dan, zyn bloot
gefteld, beginnen z y dezelven tot meerder
veiligheid te graaven , en worden dus Duin-
Berg- o f wiide Konynen , meestal grys van
koleur,, komende, ’s morgens en ’s avonds,
als er ’ t minfte ' gevaar op handen i s , uit
hunne gangen , om voedfel te zoeken. De
teér bezorgde Moeders- plukken haar onder-
l y f kaal , cn maaken van dit hair den
n e s t , op dat er de jongen zagt in zouden
liggen. Wanneer deezen groot geworden
z y n , en aan den ingang der holen komen,
biedt z y dezelven Gras en Kruiden aan ;
te rw y l de V a d e r , over deeze zorg en den
aanwas der Jongen-voldaan , dit zyn kroost
lie fk o o s t , de oogen l ik t , en het hair glad
Itrykt — - Hoe veele behoorlyke hoedanigheden
in Haazen en Konynen! Hoe groot
een verfchil tusfchen hen , en tusfchen
Wolv en en Vosfen ! Zigtbaare proeven eener
eindelooze kragt en Godlykheid.
V . G y ftelt dan Haazen en Konynen in
eenen ran g?
A . D it vo lgt niet uit myn zeggen ! Kony-
«CQ, wel kloekzjnniger - en fterker dan
flaa-
F R E T. 13 3
H aazen, ook meer voortteelend e, lev|:rei
veel Bont , en zyn gewis eene aangenaame
fp y z e , vooral als ze jong z y n ; doch z y
doen meer fchaade dan de Haazen, vernie-
lende het gras met wortel en a l , ook het
jonge graan, en de moeskruiden ; des wy
gedwongen zyn , derzelver al te groote
/- vermenigvuldiging en geweldige ftrooperyen
met geweld te keer te gaan.
V . W a a r ? . . . . In hunne holen, daar ons
de toegang wordt geweigerd ?
A . In en buiten derzelver holen ! Op ’e
Eiland Ameland, waar ze zeer vermenigvul-
digd z y n , kan men z e , des avonds, in den
Maanefchyn op de loer gaande zitten, door
knuppels op heil te fm y ten , dooden ; o f
daar, in de Duinen , cn op de Heuvels
met fchietgeweer treffen; o f anders dezelven
, dat gemakkelyker en aangenaamer i s ,
met haaren Vyand beoorlogen.
' V . M e t haaren Vyand ?
A. Ja! Ik weet n ie t , o f gy ooit eene
f r e t , een fraai D ie r tje , een weinig grooter
dan een W e z e l , geel van k o le u r , en
met roode oogen, gezien hebt. Het is geen
Inboorling van ons Vaderland ; maar uit Afr
ic a , van de Guineefche Kust gebragt, e n ,
hier voortteelende, nu zeer gemeen geworden.
De Voorzienigheid, die geene geheele
uitroeing der K onynen, en even weinig
I 3 der/
AI..# 1
jj i-i