
H O O F D DER D I E R E N ,
zorg j dao derzelver Hals , wiens ipieren *
door het langduurig nedrbangen van ’i hoofd ,
b y ’ t graazen, ongemak zouden lyden , en
met er tyd kragtelqos worden , zo er niet
in voorzien. wäre. Op dat djt dan niet ge*
b eu re , noch het Beest pyn lyde onder het
flnaakelyk eeten,, is de Hals voorzien met
penen dikken peesagtigen band , die van het
hoofd tot den rüg loopt , die den zwaaren
kop vast houdt onder het hangen,, en die rek-
ken en krimpen: kan , naar dat de nopd zulks
eischt : d o c h , om n u , dien last alleen
draagende, niet moede te worden o f Bnerc
te iyden , is hy opzettelyk gevoelloos ge-
maakt. W e lk eene wonderbaare zorg ! W e lk
eene goedheid , zelfs omtrent een Dier l ------
G y 4ip g ryp t, dat hun Hals zo veel langer
dan de o d z e , en het geheele maalifel des
lichaams ook op eene andere w y ze gefor-
meerd i s , o'p dat z y in ftaat zouden z y n ,,
gemakkelyk hun voedfel te neemen, en ,
wanneer z y ons ten dienfte zullen ftaan , om
zwaare lasten te kunnen draagen, op den
langen rüg , en daar door ook fterk te kunnen
trekken. Aan deeze drie dingen hebt
g y mogelyk nooit gedacht ------ Voorts.,
hebben alle viervoetige Dieren , van den
Olyfant tot den Mol t o e , zeven wervelpn ^
in den h a ls ; geen derzelven heeft er meerder
o f minder. ook hebben ze allen een
H a r t ,
H U I D D E R D I E R E N. 23^
H a r t , eene L o n g , M a a g , Spysverteering,
Ademhaling, Omloop van b lo ed , Slag- en
Bloedäders, enz. die ik nu niet weder zal,
opnoemen. Herdenk, wat i k , van den
Mensch fpreekende , daarvan gezegd h e b ,
om dat ftuk daar ineens a f te doen, en de
herhaling hier onnoodig te maaken.
V . W i e z o u , met zyne ongeoefende zinnen,
zulk eenen gevoelloozen band tot dat.
nuttig einde hier vermoeden ? d an , laat ik
ü niet ophouden, wat valt er meer op te
merken ?
A . D a t de Dieren voorzien zyn met eene
zeer dikke h u id , die tegens den kouden
wind en den regen beftand i s , om dat z y
zo dikwerf daarvoor bloot ftaan., en w y
hun geene klederen kunnen maaken.
En deeze Huid is met Hair gedekt ?
A . Z e g , met digt H a ir , het geen tegens
den Winter nog digter en dikker w o rd t, om
des te beter de koude a f te weei-en. i
V . En als dit v e r ily t , u itv a lt, o f dünner
wordt ?
A . Daarin heeft ook de Schepper voorzien
! Alle jaaren kléedt H y de Dieren met
een nieuw gevvaad. Soms in den h e r fs t ,
doch meest in ’ t voorjaar valt het Hair u it,
wandeer z y zwakker z y n : ander H a ir , als
eene plant groeiende, fchiet dan uit den
wortel fpoedig o p , en wanneer in den voor-
B 4 zo«
i i s|
m
■!’