
M E E Ú W £ Ñ.
Zutphen , ongetwyfeld , wegens de felié
koude van ’ t Noorden , daar alles toevriest ;
in ons Vaderland, als in een zagter kli-
m aa t, m e t . anderen overgekomen ,, om er ,
géduui-ende dien tyd , aan de Stranden , en
jn de binnenlandfche open’ Yswrakken den
kost te vinden. Ook fchuilen hier , s Winters
, in de rietplekken kleene groene Eend*
vogeltjes , niet grooter dan een Musch ,
die men wel eens onder het visfchen in
het net gekreCgèn heeft ; maar niet gemak*
kelyk kan fchieten — *- D e fpierwitte
Zeemecuwen , zo groot als een G an s , met
een zwarten rug en ilagpennefl , doch wit
aan de tippen , blyven op T e x e l , en leggen
er honderd duizend E ie ren , die zo w é l
fmaaken, dat ze zeJfs , ten gefchenke eri
ten handel, naar Hollands binnènfte oordeii
verzonden worden. Z y hebben äan een gedeelte
van T e x e l den naam van Eierland
gegeeven -— - E r is ook eene kleiner foort
van Meeuwen, een fraaie V o g e l, wit op
den rug , aschgraauw , zo groot als een
fio en , met uitgebreide vleugelen, die diep
landwaards in trekt , om in Rivieren ea
Meeren fpys té zoeken , cn te broeien;
Deeze foort behoort onder de fnelfte Vo*
gels geteia te worden. H y is verwonder*
lyk rad van. vlugt cfl fcherp van g e z ig t ,
altyd over het water zw e ev en d e , om er
kleiné
M E E U V7
kleine Vischjes uit te haalen , ’ t. geen ; hy
Zo wel en zo ras door eenen fchielyken
val weet te doen , dat hy het zwemmend
Vischje onverwagt verfchalkt , en vangt :
dan, zo hetzelve , reeds hoog uit het water
gehaald, de/ Vogels bek nog on tglip t,
buitelt hy zo vaardig om , dat hy hetzelve
in den val wederom grypt , • eer het in
’ t Water ontkomt. By gelegenheid moogt ge
uw oog daarop houden , het zal U gevvis
vermaaken. Kleinigheden geeven ook genoegen.
V . Waartoe het overkomen deezer Zee-
Vogelen ?
A. Zullen w y wraaken de Zorgen des
Scheppers omtrent Vogelen , .d ie , ’ s winters
, ;de geweldige kouden van het Noorden
Liiet kunnende uitftaan , o f er fpyze vinden ,
vo o r penen, tyd herwaards komen in een
zagter Klimaat ? Zullen Wy weigeren hun
•herbergzaamheid te bewyzen ? Zullen wy, z e
niet met vreugde ontvangen, en deeze over-
komst aanmerken , als een heimlyk gegeeven
bevel van den Algoeden G o d , om het On*
g ed ie r te , hier in den Zomer vermenigvul-
digd , te verflinden , eer de Lènte k om t ,
en hetzelve op nieuw voortteelt ; om de
Wateren , door de gerotte Planten in den
naherfst v e rv u ild , te reinigen, en ons
fchoone Poelen en Stroomen. te geeven ?
II. DEEL. R