
1 fi Ili
4 È: r
l i !|!
A R O .
V . Ik dacht aan dat verfdiil niet; doeh
gy noemt fommigen klein.
A. Alleen ten opzigte van andere foorten
: het is anders één onzer grootfte Dieren
, d a t j by voorbeeld, eene M y t zmra-
entwintig milUoenenmaal in grootte overtreft.
Dan , er z y n , meer dingen , "waarop uwe
aandagt hier niet zal gevaJlen zyn : neem
eens , dat mep , twintig yerfebillende koleuren
.onder deeze Dieren v in d t , vaale en
donker _ graauwe , roode en blaauwe fchim-
m e ls , appelgraauwen en graauwen met
zwarte vlakken, lyster- fpreeuw- en tyger-
graauwen, misvaalen en gemcene vosfen ,
rosfevosfen en moorkoppen, izabefie koleu-
rigen en b onten, vaalen en g itzwa rten,
witten en bruinen.
V . Waartoe zo groot verfchil ?
A . Om dat verfcheidenheid een vaste regel
in alle Werken van God is , welke ons
oog ft r e e lt , en vermaakt ; doch het komt
my v o o r , dat alle Paarden, Osfen, Koeien,
en Schaapen, die eene witte koleur hebb
en , zwakker van kragten z y n , dan de zwar-
ten , ’ t geen fchynt a f t e hangen van derzelver
watcragtig geftél : eene witte Koe
geeft zelfs fchraale melk. Men ziet dit ook
duidelyk in die plekken op den rug der
Paarden, welken gedrukt zyn geweest: deezen
zyn wit van K o leu r , en blyven het zo
-■ . lang
q v j i 'I
tot dat de huid aldaar fterker geworden
is. W y kunnen dit voordeel met deeze
Waarneeming doen , dat w y geene witko-
leurigen koopen, om tot onzen zwaarileij
iarbeid te gebruiken.
V. Wat noerat gy een goed Paard ?
A. Dat fterk , levendig, gedwee en niet
fchrikagtig is : want het laatfte gebrek ,
welk veelen deezer moedige Dieren hebben
, maakt hen ongefchikt voor rytuigen ,
hoewel ze voor den ploeg en de trekfchui-
ten wel te behandelen , en te temmen zyn.
V . Meer dingen , zeide g y , waren e r ,
waarop myn aandagt niet zou gevallen zyn.
A. Dit ftelde ik v a s t , by voorb eeld, dat
het Paard alle Planten niet gelieft te • eeten
; dat het tweehonderd en tweeenzestig
Kruiden met graagte zal aanneemen, en
tweehonderd en twaaif niet aanraaken, maar
voor andere Dieren , die er fmaak in vin-
<ien , za l overlaaten ----- - dat het vierm
a a l meer eet dan een O s , en egter ver-
reweg niet zo fterk i s ; vermids het de
fpyze g ro f vermaalt , doch een Os fyn
herkaauwt, en er dus meer voedfel van
krygt ------ dat de Schepper het herkaauwen
aan bet Paard niet gegeeven h e e f t ,
.om dat het D ie r , eenen geheelen dag in
onzen arbeid , o f met ons op 4e reize
'z yn d e , daartoe geen’ tyd heeft dat
JI. jDEEl,. K let»
I if- ;
■■ i-l'
fd
b %
j.
■' , t! : 3'