
1 : 1 i l
in
I i f !:!
il' ■ I ►
1-
i i U i '
i f '
■r:
‘ “t
van onze Huisdieren , die nu met het Zw y a
kan geeindigd worden. Ik heb U dus den
weg aangeweezen : in dit fpoor kunt g y
treeden , en derzelver nuttigheden, met de
w y z e oogmerken des Scheppers in hunne for?
mering, verder opfpooren, dat U weinig
moeite zal kosten ; z y zyn toch altyd in o f
b y onze huizen ; ' g y hebt uwe oogen maar
te openen , en op te merken.
V . Voor dit alles zeg ik U dank! W y
kunnen d an , indien het U g e v a lt , na deez
e aangenaame en leerzaame Befchouwin-
g e n , die ons zo ve el van den Schepper der
Waereld zeggen , tot anderen overgaan.
A . W y behooren dit te d o en , om dat
wy< nog niet ten einde van die handlei-
ding z y n , welke ik Ü geeven w iid e , om
Ü verder uit de gewoone onoplettendheid t©
rukken , en tot het bezien en kennen van
Gods Werken op te leiden. j .
V . Waar mede zullen w y dan nu beginnen
?•
A. Na de befchouwing onzer t a m m e h u i s -
d i e r e n is het wél gefchikt-, dat w y tot d©
WILDEN overgaan.
V . Z o naby uw Landhuis zullen w y geene
wilde Dieren- aan treffen.
A. Laat ons dan eene groote wandeling
d o en , waartoe w y thans tyd hebben, en
Mnks a f naar de hooge Veluwe gaan; dan
zu l-
A ' Si
feullen w e , daarna , regts a f flaán door het
Dorp Apeldoorn naar het Sourenfche Woud j
waar w y ongetwyfeld deezen en gcenen
zullen aantreffen................... ;
V . Hoe ver valt deeze weg !
A . D e wandeling is gezond ; de kleine
vermocidheid zal wel haast vergoed worden
door ie t s , dat U niet onaangenaam zal zyn
te zien.
V . Door ie t s , dat my niét oiiaaDgenaam
zal zyn te zien ?
A. Ja z e k e r ! W y zyn nu reeds gekomen
op den Becrenberg; w y daakn zelfs dien
reeds a f , en zie daar den W a te r v a l, welken
ik ü , in onze Zesde Zamenfpraak *
befchreeven heb ('L De el bladz. 427-431} op
wiens fchoon Gezigt ik U , on v e rw ag t, wiL
de onthaalen , waarom ik U deezen weg
heb heen geleid.
V . Dus zie ik daar de hooge Bergen vóór
o n s ,. het Meertje in derzelver a fh e llin g , de
ontlasting over den r yw é g , en den val in
de uitgeholde laagte. (Plaat 2 .) Klauteren
w y in de diepte, en befehouwen w y den
Val van naby. . . O weik een gedruisch des
vallenden W a te r s ! Welk eene menigte van
afgevalien’ Aardbrokken ! W e lk een woest*
heid der Natuur , die ook mynen geest ,
ik weet n ie t , in welk eene itillte vcrbaasd-
heid opgetoogen houdt 1
Á. Zet
,'i#i
■I.*,. - \
, ■
• A ::r A I
a F' I : F
"t