
|A>1
tot vermeerdering van myne kennis, en tot
eere van mynen Schepper kan dienen, mag
ik U niets ontzeggen.
A. Laat ons, by deeze fchoone Rivier^
in ' ’ t gras gaan z it te n , o f längs dezeJVe
voortwandelen : d?'fpiegelende Ysfelib-oom
zal ons oog ftreejen. Ik zal hier eenen aan-
vang maaken, zonder ü met het v e r s ch id
tusfchen den Mensch en de Dieren,, ’ t welk
genoeg in het oog lo o p t, en deszelfs meer-
derheid aantoont, nu op te houden, Onier-,
verpt de aarde; en hebt heerfchappy over de
visfchen der zee, en over het gevogelte des he-
mels, en over al het gedkrie, dat op de aarde
kruipt. Gen. I. 28. wa s, gelyk ik U reeds
gezegd heb , by de Schepping het Godlyk
bevel van Hem, die met zq veel majefteit
lang daarna verklaarde : myne is de waereld ^
en haare volheid. P f. L: 12. D it bevel van
onderwerping is ’sMenfchen edel voorregt
boven alle Schepfelen , ’ t w e l k h o e veel
er van zyne heerlykheid mag verdweenen
zyn door zynen v a l , nog niet - geheel ge-
weeken is door eene byzondere goedheid
van den Allerhoogften. Laat my dan, ’sMen-
fchen meerderheid voor afgedaan houdende,
U , in den aanvang deezer Zamenfpraake,
verbaazen door eene optelling van driemaal
honderd duizend foorten van Dieren, die op
deeze Waereld leeven. G y ziet hier eenifcenige
weinigen van dat groot getal.
V. M y verbaazen door zulk een groot
CETAL ?
A. Heeft dat Getal geen vermögen om U
te verbaazen ? Ik noein CJ geen driemaal hon-‘
derd duizend Schepfelen van dezelfde foort ;
maar zo veele onderfeheiden’ foorten , allen
verfchillend van maakfel en natuur. W e lk
Mensch heeft ooit tien Werktuigen van
eenen geheel onderfeheiden aart toegefteld ?
D e groote h ü ig e n s een beroemd VaderJan-
d e r , heeft meer dan dertig jaaren aan één
Horologie van een’ byzonderen toeftel gear*
beid, en nog hy noch andere Konftenaars van
E u ro p a , daarover geraadpleegd z y n d e ,-h e b ben
deszelfs gebreken kunnen wegneemen.
D e vermaarde n e w t o n heeft een ander in
zestig jaaren niet kunnen afmaaken ; doch de
Almagtige fehiep driemaal honderd duizend
verfchillende Dieren van het konftigfte maakfel
, zonder eenig gebrek , in twee dagen.
Kan dat ü niet verbaazen ?
V. Verbaasdheid komt in my boven ! . . . . .
D a n , waar en hoedanig zyn z y ?
A. Z y leeven allen in de luch t, op de aarde
, o f in ’ t water ; o f fommigen op de
aarde en in ’ t water ; anderen in de lucht en
in het water: allen verfchillend van maakfel
, ’ t geen U de Godlyke Konst en Zorg
ten heerlykften aanwyst ; want hoe zou het
ons