
I f
h
41* T.
B 'W ‘
M T ' I
2 76 0 i Ê V A A s .
w e r f maaken —
Hy hieldt mynen T uiâ
zuiver van ongedierte, en kwain, wanneer'
ik hem riep by zynen naam , aanftonds by
m y , om uit myne hand te eeten; o f , wanneer
ik den grond ergens wilde oinfpitten,
b leef hy by my ftaan , om de Wormen uit
de nieuw omgekeerde aarde op te vangen
------ Hoe veel moeite ik deedt, om
hem te dwingen, eenen Visch verkeerd,
dat i s , met den ftaart naar de keel gekeerd
, in te flokken ; ik kon het nooit van
hem verkrygen ------ Stak ik den Visch
met^ geweld op die w y ze in zynen ftrot ;
hy wierp dien akoos weer u i t , keerende
aanftonds den Visch om , om dien eerst met
den kop in te zweigen. Het vermaakte m y ,
dat ik myne pogingen telkens zag misluk-
ken. Dan , hoe wist de V o g e l , dat de ftc-
kels der Vinnen , den ftaart eerst ingellokt
z y n d e , den doorgang in zyne keel zouden
belemmeren, o f dezelve kwetzen ? het geen
niet kon gebeuren, als de kop van den
Visch eerst en de ftaart daaana in den ftrot
kwamen, glydende den Visch dan gemakkelyk
door — Den Winter aankomende, be-
floot i k , uit v r e e z e , dat h y , nu mynen
beminden Huisvogel geworden zyn d e , by gebrek
van Kikvorfchen , Visfchen , en W o r -
men , zou fterven , te beproeven, o f ik hem
»iet tot hçt eeten van Brood zou kunnen
ge-
0 I E V A A R. 2 7 7
gewonnen : dit gelukte tot myne vreugd -
Toen de Koude kw am , leerde ik hem, 's a-
vonds , in mynen ftal onder ’ t hooi te kruip
en , waar hy zieh zo wél by bevondt,
dat h y , alle avonden , by de deur van den
ftal ging ftaan , wagtende, dat men hem
binnen zou laaten. In myn afwezen eene
Huisgenootfe, aan welke dit werk bevoolen
was , dit eenmaal vergeetende., ftierf de
zeer geachte V o g e l , welke dien nagt in den
vorst onder den blooten Hemel moest door-
brengen , tot myne fmert -, van koude — —
In den volgenden Zomer voedde ik eenen
anderen op , den naam -van zynen voorzaat
ftlep op hem overbrengende. Deeze was
even leerzaam, en volgde my o o k , waar
ik ging , gelyk een Hond zynen Meester.
T o t myne droefheid vondt ik hem , in dsn
W in te r , op eenen morgen , door de felle
k o u d e , in ’ t hooi van mynen ftal geftor-
ven : na welken tyd ik , naar Noordholland
verhuizende, waar er zeer weinigen z y n ,
geene gelegenheid gehad h e b , om de leer-
zaamheid en andere hoedanigheden deezer
Vogelen te beproeven.
V . Daar wandelt poch een andere Vogel ?
A, Deeze is de" blaauwe r e i g e r , veel
fchuwer dan de Oievaars ; met eenen langen
bek en pooten , tot dezelfde oogmerken
van den wyzen Schepper g e fch ik t, waarom
S 3 de