
*1’;
Î
U K O t E U R DER D I E R E N .
camev alles nieuw en fchoon is , komen z y
ook met hun nieuw k le e d , dat ons dünner
en fierlyker f c h y n t , voor den dag.
V . Maar dat h eeft n o o it eene fchoone
fcbarlaken kqdeur , ' n ooit geene levendige
ve r wen,
A. ß Is waar! het fchoon fcharlaken, het
blaauw- en groen is hun niet natuprlyk; geel
ze ldzaam; bruin, b on t, grys en zwart zyn
de vier meest gewoone Koleuren onzer iler-
ke Dieren. En is dit verkeerd? Moest het
morfige Varken uitgedoscht zyn met levendige
Koleuren ? Hoe lang zouden die
duuren? Moesten Osfea , K o e ien , E z e l s ,
en Paarden , die zo veel aan den wind, aan
den regen, en aan ß vuile i lo f bloot ftaan ,
die op den onzuiveren grond moeten flaapen
, opgepronkt zyn met de gloeiende K o leuren
van den Regenboog? Bedenk d it, en
ze g m y , o f gy beter fchikkingen zoudt
hebben kunnen maaken, dan de alwyfe Sehep-
per der Dieren? En zyn dan niet de vier op-
genoemde Koleuren de beste voor ons Vee ?
V , Waarom verfchik zo wel het H a ir ,
als deszelfs Koleur?
A . Weet g y dit niet ? Hoe zou ß uitko-
men , zo het Varken, dat zieh iteeds in ß
flyk w e n te k , de zuivere W o l der Schaapen
d ro e g ? W e lk eene vreemde gedaante zou ß
g e e v en , indieu het vlugge Paard, en de
Qs-
U l
KOLEUR EN HAIR DER DIEREN. ¿ 5
O s fen , die in de gareelen g aan, ook mefc
eene Schaapenvagt gedekt waren. Deeze
fchoone Dieren zouden in ons oog afzigtig
worden, dewyl de W o l , binnen weinige da-
g en , door de beweeging zou afilyten en ver-'
looreh gaan. Is het'niet w é l, dat het Schaap,’
ln zuivere weiden graazende, alleen' v/itte'
W o l draagt, om met aller leie koleuren ge-
verwd tc kunnen worden; dat E z e ls , Osfeu
en Paarden kort Hair hebben, ß geen hee
affchaaven ontduikt ; dat de laatfte Dieren
lange Maanen hebben , om hun fieraad te
ve rgro o ten, en , het beklimmen voor den
beryder gemakkelyk tç maaken ? ------ Voorts
hebben alle Dieren een dekfel naar hunnen
aart , en tot onze nuttigheid ; het Varken
b o r ile ls , de Egel ilekels enz,
V . Is dit alles ?
A . Ik zou er kunnen bydoen, dat het verfchil
der Koleur den Landman geen klein
gemak, geeft , om zyne Dieren van elkander
te onderfeheiden.
V . G y hebt my niets van derzelver staar-
TEN te zeggen ? ,
A . Niets anders dan het ve rfchil, dat meö
er in vindt. In fommigen, gelyk in de Paarden,
dienen ze tot fieraad; voorts in deeze ,
en in alle andere Dieren , om hec agterfte
tegens de koude te dekken, en het beta-
melyke voor ’s Menfchen oog te bewaaren.
B 5 In
i