
i f f
''
7 i J„
» , .i:7 .
Ei : i!
I 1 I
i'l * i I'
"ff
! >
I,
I' .' -j
«ft
' i b
'i ff
‘ 7 ' i' . f t
| i , I : ! á l
M
^ il
Im
'1
'Jil
fiebben , om dat deezén , zieh meest op den
grond onthoudende, alleen op- en zywaards
hebben te zien ter bejaginge van hun voed?
fe l ------- dat daarom de Oggen van deezen
op de beste plaats ilaan , dat i s , am eene
zyd e ------ dat de Oogen van fommigen om?
ze t zyn met, eenen fcharlaken kring , in anderen
gefchakeerd met karmofyne plekken ,
zynde het gebruineerdfte zilver niet blinkender
, de Regenboog niet gloeiender. Met zq
veel konst is der Visfchen Oog gevormd 1
V . Ik fchaame my zo veel opmerking aaa
derzelver Oogen nooit belleed te hebben 1. . .
G y z e g t , dat ze ook Gehoor hebben ? Is
dat zo ?
A . Kon men dat niet befluiten , wanneer
men de Karpers in de Vyve rs gewende o'P
ß fluiten boven te komen? O f raoest men
zb lang ongeloo.vig blyven , tot dat men de
Gehoordeelen ontdekte , die egter anders dan
d e onzen gemaakt zyn , en öok zo behoor--
den te w e z e n o p . dat z y , in een ander E lem
e n t , dan w y , leevende , : ook elkapderen
tegens gevaaren zouden waarfchouwen, en de
onderlinge Spraak kunnen verflaan ? De Oor-
gaten zyn derhalven, o p z e tte ly k , zo klein
door den Schepper gefchaapen, dat ze naaúw»
Jyks te vinden zyn. Waren ze w y d , hoe
ligt itouden ze door de onreinheid der be-
ip e rd f Wateren 5 door ^and, ilik en iteentjes
■'» -ver?
Verftopt kunnen wb rd en, en de VisfChed
geen kans zien , om ze fehoon te maaken 1
V . Moet ik ook derzelver Smaak geloo*
Ven ?.
A Kunt gy dien in hen ontkennen , als g y
deeze Visfehen alleen op huns gelyken ziet
aazen , geenen op Visfchen o f Waterplanten
; fommigen alleen op Planten , en ande-
ren op Infeßen ; eenige weinigen op vuilig-
heden, (want de meesten hebben daarvan
eenen afkeer) en anderen op andere dingen ?
Die op Infeßen aazen , z,iet gy in de Rivieren
, opzettelyk , tegens den ftroom op-
zwemmen, om de In fe ß e n , welken hy
v o o r tfle ep t, te kunnen onderfcheppen.
V . W a t denkt men van derzelver Reuk ?
A. Kunt gy niet aan den Snuit van deez
en ' gevangen Visch twee kennelyke Rcuk-
gaten z ien ? W e e t ge n ie t , dat z e vyanden
van ftank zyn ? Bedient men zieh met
dikwyls van welriekend aas , om ze gemaklyke
t te vangen ?
V . En z y hebben ook Gevo.el ?
A Gevoel hebben z y , en ongetwyfeld
fy n e r , dan het onze , ten minften in eenige
dingen, by vo o rb e e ld, in de voortekenen
van het Weder te kennen.
V . G y hebt zo even iets van hunne
Spraak gezegd ; fpreeken dan de Visfchen
tot elkanderen ? M
Á . Aatk
.t’
- H i
^ i
7 ,
/ ff