
iE
.;.; K®' -
»X ; i-
xJ, i ff ':'f
1
,{■
I i "
■'f
Ir*
B ll'iri j
l7 : 4 : ■. " ; ;
Pi S • ' »■ l l '
1 1 7 i - i • 7 ' 1 '
v 7 « x : l -
l T7 ' ' . : ¡
] ' ' ' I
i
1*1 ■ '• ''1
fj il.
7
il 1
'l|i
i ' l .ii'
1 1 ? - 1,;
. 1 . !
i J i i ifffi
| 2‘Ö ä CHUBB EN DER VISSCHEN.
der Aderen en Slagaderen er b y neemt;
zal alles op twintig duizend beloopen. Zoü
dit by toeval zo geworden zyn ? Gaat dat
niet alle Menschlyke Konst verre te boven?
V . W ie zou immer hier zo veel Konst
en Wysheid zoeken? W a t fchuilt er niet
agter deeze Kieuwendekfels! JN'u begryp ik ,
waarom die aan de agterzyde open zyn;
Maar waarom hebben z y geenen hals ?
A . Moeten z y eenen Hals , äls een
Oiev aar, hebben? Waartoe zou die hun
dienen ? Het omkeeren valt hun zo l ig t ;
dat ze denzelven geheel kunnen misfen;
Z y hebben egter een Ruggebeen ; aan
het Hoofd v a s t , beftaande uit veele korte
Wervelbeenderen , zb keurig aan elkander
g e le ed , ¡ dat de- Staart gemakkelyk naar
het hoofd kan omgeboogen wo rden; om
te zwemmen; en op dat de huid, door die
kromming, niets zou lyd en , dienen de
Sehubben, welke tot dat einde in reyen
zyn geplaetst.
V . G y ze gt niet veel van hunne Schub-
ben , die z y dan onzer opmerking niec
waardig ?
A . ’ t Zou önvergeeflyk z y n , die over het
hoofd te zien! ---- G y moogt opmerken, dat
Menfchen nevens veele Dieren en Vogeled
ongekleed, doch de Visfchen gekleed ter wae-
reld komeHi De Mensch h e e f t , als het uit;-
inunä
f c H Ü B B E N D E R . V I S S C H E N . 321
fiiüntendfte Schepfel, .Wyheid , om zieh ;
tot 'w.armte.en fieraad, naar zyne zinnelyk-
heid te kleeden, mids hy daarin ^ zynen
hoogmoed niet koestere -— De Dieren en
Vogelen . zyn , ha de geboorte , door . het
üitgroeiend hair en vederen fpoedig gedekt.
Wanneer z y wakker worden , fchudden z y
het ve l en de veéren mäar u i t , en ze zyd
dan gekleed: doch de -Visfchen komen met
hun dekfel ter waereld ,. om dat z y , in het
eerfte levens oogenblik, de Sehubben noodig
hebben : want geen van allen heeft
magt o f vermögen , om Klederen te ver-,
vaardigenj Sehubben zyn dan hun gewaad ,
oneindig konftiger , dan onze geweeven’
Haarlemfche Zydeftoffen. Er is egter ve rfchil
in dezelven. Eenigen , als de Prikken ,
die men in de Maas, en in # Waal v a n g t ,
zyn glad en effen ; änderen hebben., gelyk
de Haayeü, Stekels en Knöbbels; de meesten
z yn . verüerd met uitmuntende Schub-
ben.'
V . Wä t fräais is et dan aan te zien ?
A. Ik h eb , in dit Scbepnet, verfcheiden’'
Visfchen , die ik , den eenen na den anderen,
er uit zal haalen-, om U de fchoone Schub-
ben te laaten zien , beftaanfe uit kraakbeenige
v e z e ls , in ß midden digt fluitende,
Z y verfeWllen iü alle Visfehen. Dikwiis zyn
die van den B u ik , van den Rug , o f van de
II, ©EEL. X Zy -
■i‘ ■
j';7 Ú
'I i l
i'l ll
? Mi
' .M
f t