
J 'f t . I
m !
fi ■' 1
die ze daarbuiten', op myne b ed e , heeft
laaten zoeken. Onder die van Wierifgen en
VoJJenhove zyn e r , die in gndej-e Steenen
vast z i t t e n , waaruit b l y k f , dat ze aldaar
niet door den eenen o f anderen nedrgewpr?
pen zyn, Zie hier de Tekening van drie
fra aie , hoewel on volmaakt verfteende Zeeäp-
pelen , aldaar gevonden, ( Plaat 7 . ) De
Z e e äpp e l, o f zo men liever w i l , de kern
van den Zeeäppel , d ie , Fig. i , getekend
is , h e e fc , in eene der zyden naar beneden,
een g a t , dat d o o r lo op t, alwaar de volko-
men verfteening ergens door bele^ is geworden.
Zyne gedaante is ruig. Aan den kruin ,
en aan de ronde vlakjes rondom loopende ,
kan men zien , dat bet een waare Zeeäppel
is. D e tweede , Fig 2 , js gladder van gedaante
; de beneden helft wyst .duidelyk aan,
dat hy tot de Zeeäppelen behoort. D e
fteenftoife is daar graauw : in het midden
vo lg t een zwarte band , en bpven denzelven
eene lichte fteenftoffe, die als hoprn door-
fcbynend is, Een gaatje vertoont flch i n ’t
bovendeel, het welk , gepeild, eene pndie-
pe holligheid doet gevoelen, In Fig, 3 , ziet
g y niet meer , dan eenen halven Z e e äp p e l;
lie bovenhelft is weggeilagen. H y beftaat
mede uit twee verfchillende fteenftoffen : het
buitenfte is gra auw, d.e kern geelagtig wit,
V,' Van zulke dingen flebt g y te vooren
■ ff - reeds
JLD .T L . 7.
, Sa/j^A'
H -