
|(,4
rr-t
iv
8 OVERGANGEN IN DE NATUUR.
vuld z y n ; en dat het Heeläl den ondeelbaa?
Geheei i s , alles ¿¿ne zamenvoeging, ¿¿ne
overeenkomst, ¿¿n verband, ¿¿ne aaneen-
fehakeüng, ¿¿ne ladder, die by fporten op-
gaat; zonder ergens eenen grooten fprong te
v in den, fmeltende alles inddn door zagte
PVERGANGEN.
V . Hoe begryp ik dit ?
A , Indeezervoege ! Toen God de Schep-
feien v o o r tb ra g t, maakte hy niet drie van
elkander zeer verfchillende foorten , dik-
R EN , PLANTEN en DELFSTOFFEN: waiit dan
zou er eene geweldige overfpringing, eene
wyde gaaping' tusfchen het een en het ander
geweest zyn ; maar hy liet alle foorten zoda-
a ig opden v o lg en , dat er nu eene fchoone
fchakeering in befpeurd w o rd t , waardoor
het verfchil tusfchen de eene en de andere
aaastvolgende foort oneindig klein is , en als
ongevoelig verdwynt. Dus is er thans eene
Afdaaling van den grootften en miniten der
Engelen tot den H o tten to t, en van deeZen
to t het laagfte onredelyke Schepfel.
V . Nu begin ik het te begrypen!
A. Dit S tu k , waarlyk zo vo l Godlyke
Wysheid , en daarom wel waardig, dat gy
het tcn vollen v a t , zal ik door eene gelyke-
nis pphelderen. Schilder iets met twee ver-
fchillende Koleuren nevens elkander, aan-
ftonds pntdekt gy , dat z e te veel affteekcpg
OVERGANGEN IN DE NATUUR. 9
Icen, ’ t g e en g y egter niet wilt. Gy zult dun,
om dit wanftallige weg te ncemen, eene
mengeling in het midden maaken, zo , dat
de aflleekende Koleuren, ongemerkt, in eh f*
kander finelten. Even zo is het met de
Dieren, met de Planten en de Delfftoffen gelegen.
Er fchieten, tusfchen deeze d r ie ,
andere Schepfelen in , zo dat men niet in
haat is te zeggen, hier eindigen de Dieren ,
en daar de Planten, daar de DelfilofFen: tusfchen
allen is eene wonderbaare fmelting.
V. Er moet, dunkt m y , eene gewigtige re,
den z y n , waarom het oneindig veritand des
Scheppers dit in acht nam.
A. Dit merkt g y zeer wdl o p ; z y is er
e o k ! Zonder deeze fmelting kon er zo groo-
te Verfcheidenheid van Sehepzelen, zulk een
fchoone Orde, zulk eene Volmaaktheid in ’ t
Heeläl niet z y n , als er nu indedaad is :
hieroin wordt er ook geen enkel Schepfel,
hoe gering, uitgeroeid, noch een nieuw hoe ■
volkomen , gefchaapen. — — Laat my d i t ,
ook met eene andere gelykenis ophelderen.
G y w e e t , dat ieder Cyffer in de Teikonst
op zieh ze lve ftaat, en dat eenigen, byeen
gevoegd zynde , dienen, om de verfchei^en’
trappen der tellinge uit te drukken: byge-
v o lg , d a t, door ¿¿n o f meer CyfFers uit een
?eker getal te neemen o f er by te voegen,eene
breuk o f gaaping in allen gemaakt, en eene
A j ver-
1 i• ^ 1
z y f
]i|, '
.
! m
Fi
■II
#.1
I
%
■|I
itf?. I
y
II II