
1 '»■ii
I I
15?; i ,
‘ |f . «I
verwaandelyk moge uitflaan, noch oneindig
fyner hoort. Aanmerkt gy onvernuftige onder
den volke, en gy dwaaze, wanneer zult gy
yerflandig worden? zoude die de ooren plant ,
en het gehoor aan Menfchen en Dieren zo
verwonderlyk g a f , niet hooren? Pf. X C IV .
8 , 9.
V. Z o fchoone Befchryving van dit Dier
hadt i k , zelfs niet op uwe günstige voor-
r e d e , ver wagt ¡ Alleen zou ik nog daarby
verlangen, iets van derzelver levenswyze te
weeten.
A . G y begrypt, dat men niet veel van
cen D ie r , woonende in onderaardfche holen,
die onze navorfchingen buiten iluiten , ze g gen
kan. Vergenoeg Ü dan met deeze Waarneemingen.
De Aardhoopen , waaronder z y
huisvesten, en hunne jongen voortbrengen,
zyn grooter dan anderen, beilaande uit een
, fraai gemaakt v e rw u lffe l, onderfteund tegens
inftortingen met pilaars, die van aarde zyn
toegefteld , met kruiden en wortels gemengd,
en zo vast zamen g e k lo p t, dat het water
deeze wooning niet kan doordringen. Z y
graven , wanneer het heefc geregend, waarfchyniyk
, om dat de Wormen dan in be-
weeging z y n , waarop z y 'ja g t maaken. Loopt
de Ysfel alhier buiten zyne oevers over de
weiden, waaronder z y in menigte woonen ,
' z y zyn listig genoeg/, om hun leven op de
Wa-
Waterwilligen te redden. Op éénen Boom
heeft men ’e r , fom tyd s , meer dan twintig
zien zitten ; doch ftaat het water lan g, ea
dringt hen de honger, dan zy verlaaten de
Boomen , en begeeven zieh naar de hooge
Landen.
V . Piet eerfte vindt ik eene zo fraaie proe f
van hunne k o n s t, en het ander een zo
duidelyk bewys van hun beleid te z y n , dat
ik. nu bykans weerhouden worde van te ze g gen:
wat doen w y met zulk een fchaadelyk
Dier in onze Hoven en Vdden !
A. W y moeten veeltyds met' een klein
kwaad te vrede z y n , om daardoor van
een grooter bevryd te worden. Z y doen,
indedaad, eenig nadeel aan de Landen, en
derzelver Planten. De eerften vroeten z y
foms te veel om, en maaken eene menigte
Hoopen, welken de Landlieden gewoon zyn
in het voorjaar te flegten.
V . Z y maaken egter daarna weer anderen.
A . Dit is z o ; doch hier is de vraag, wat
men doen m o e t , om dit kwaad te voorkomen.
Een Geldersch Edelman , hier in de
nabuurfchap woonende, geleezen hebbende in
' cen oud B o e k , dat men, op den negenderi van
M a a r t, de Molshoopen flegtende, en de ryt-
ten toetrappende, dezelve niet weer te voor-
fchyn ziet k omen, heeft dit z in t s , zeer
naauw-
4
' T fl/ • I
i l '■' l:í ..L. / 4I
i /