INTJEMA-SLOOT , water, prov. Friesland, kw. Westergoo. li e
I nTBIHA-SLOOT.
INTO-INTO, d. in Oost-Indie, op het Sundasche eil. Java, resid.
Kadoe, ads. res. Magellang.
Deo 14 December 1828 werd tegen dit d., waar zieh destijds de
muitelingen ophielden, eene expeditie ondernomen door den Luite-
nant-Kolonels L e B ron d e V exe la en L e d e l , welke echter geen belang-
rijke gevolgen had, doordien de vijarul, dien men bij dit d. aantrof,
weldra week en zieh overal verspreidde.
INTO-INTO, d. in Oost-Indie, op het Sundasche eil. Java, resid.
Djocjokarta.
INVERNESS, katoenplant. in Nederland-Guiana, kol. Suriname,
in Opper-JVickeri; palende O' aan de Foprattykreek, W. aan de katoenplant.
Hamilton ; 1000 akk. groot.
JOACHIMMEVELD of A f s n ijd in g van W e e r e n s t e in , onbehuisde pold.
in den Biesbosch, prov. Noord-Braband, arr. ’s Hertogenbosch, kant.
Heusden, gem. JPerken-en-Sleeuwijk; palende N. aan den Prikpolder,
0 . en Z. 0 . aan de Bakkerskil, W. aan de Rcesloot of Sloot van Wie-
rinxwal.
Deze pold., welke voor het jaar 1798 bekaad i s , beslaat, volgens
het kadaster , eene oppervlakte van S3 bund, 47 v. r. 10 v. ell.
hooi- en weiland , en heeft een houten sluisje wijd 7 palm, 7 duim.,
voorzien van eene drijfdeur aan de Bakkerskil, dergelijk sluisje wijd
9 palm. 3 duim., met eene drijfdeur en schuif aan de Reesloot, waar-
door hij van het overtollige water ontlast wordt. Het land ligt 6 palm.
8 duim. boven A. P. De hoogte der kade is. 2 ell. 1 palm, tot
2 ell. 2 palm, boven A. P. en de polder wordt besiuurd door de
eigeriaren.
JOANNA, resid. in Oost-Indie, op het Sundasche eil. Java. Zie
DJAPARA.
JOANNA, ads. res., reg., riv. en st. in Oost-Indie, op bet Sunda-
sche eil. Java. Zie D ja w a n a .
JOANNA, verl. plant, in Nederlands- Guiana, kol. Suriname. '¡Lie
J ohanna ( 1 ) .
JOB (ST.), voorm. schans op de grenzen van Staats-Vlaanderen r
prov. Zeeland, | u. Z. W. van Sluis. De limietscheiding, van
welke H unnius (2) spreekt, was daarop getrokken. De plaats, waar
zij gelegen heeft, doch dat tegenwoordig bouwland i s , en waar
men niets raeer vindt, dat naar een fort gelijkt, behoort thans tot
Belgie.
JOBBEGA , d., prov. Friesland, kw. Zevenwouden, griel. Schoter-
land. Zie J gbbega.
JOBDIE , eil. in Oost-Indie , in den Moluksche-Arehipel , tot de
Achter-Walseilanden van de Aroegroep behoorende.
JOBIE (STRAAT-), zeeengte in Oost-Indie, in den Moluksche-Arehipel.
JOBS-GASTHUIS (ST.), voorm. gasthuis in het N ederkwartier der
prov. Utrecht, even ten W. van de stad Utrecht, buiten de Catharijne-
poort, aan den VIeutensche-weg.
. Dit gasthuis was ingerigt tot de verpleging van arme melaatschen
of dezulken , die met aanstekende kwalen besmet waren, en in de
(I") De overige namen , welke men elders weleens J o i gespeld Vindt' j' doeh hier niet gevoudea
worden, zoeke men op Joha.
(2} Zeewvsche Unite , b la d z . 2 0 9 .
eewone ziekengestichten binnen de stad met mogten opgenomen wor-
H - n Het is naar J ob genoemd, uithoofde der vermeende overeenkomst
ziiner ziekte met die, welke, in het jaar 1497, in deze gewesten zieh
openbaä'rde en buitengewoon woedde, hetwelk tevens doet veronder-
stellen dat de stiebting van omtrent dien tijd, dagteekent. ln dit gast-
huis werden de zieke Kruisväarders en Pelgrims , die, met deze kwaal
.besmet, veelvuldig uit het heilige land terugkeerden, mede opgenomen.
; ,. | .
Inhetiaar 1374, bij den aanval der Spaansche troepen, die, na üet
opbreken van het beleg van Leyden, aan het muiten waren geslagen en
Utrecht wilden verrassen, werd het tot H o sp ita a l voor de gekwetste
burpers gebruikt. Drie jaren later , in 1577 , bij de belegenng van
het slot Vredenburg, diende het tot hetzelfde einde. Het was in dit
«asthuis, dat de Graaf vAN Bosso en de Gedeputeerden van de stad
en Staten van Utrecht, met die van de bezetting op het kasteei Vredenburg
, over de ontruiming van gemeld kasteei, in het jaar 1577,
oiiderhandelden. Ilr ,
Den 1 Mei 1506, werd door de Huismeesters W il l em van I s sel t en
en A dria en van P allae's , met de twaalf Regenten, eene broederschap
in dit gasthuis opgerigt, welke, volgens den fundatiebnef, in het on-
derhoud van het huis moest voorzien. De deelneming aan deze broederschap
nam in zestien jaren zoodanig toe, dat, bij ampliatie van
het jaar 1522, op St. Jobsdag, besloten werd, geene broeders meer
aan te nemen , doch hun getal te laten uitsterven op vijflig, en dat
der zusters op vijf en twintig.
Dit gasthuis werd onde.r meer andere donatien, door de Abdis van
het klooster Mariendaal aan de Vecht, ieder jaar beschonken met tien
stuivers , om aldaar den armen te bedeelen , alsmede met alle de boe-
ten, die in dat klooster verbeurd werden. Nog vinden wij , dat Juffer
A gnes van L e ebw e n b e r g , volgens haar testament, den 14 Augustus
1562 aan dit gasthuis een jaarlijksch inkomen.van dertig caroligulden
(37 guld. 50 cenls) verzekerde , en dat voor den medieijn, die den armen
smeert, hetwelk hij om Godswil zal verpligt zijn te doen.
Bij resolutie van den Magistraat van Utrecht van 8 November 1613 ,
werd het gestiebt liestemd tot het verplegen van zulke lijders, die met
den morbus gallicus besmet waren, ln het jaar 1645 was e r , volgens
de getuigenis van L a p van W a v e r e n , een bord aanwezig, waarop dit
opschrift gevonden werd : » om te genesen Spaansche Klieren en Na-
pelsche Sweeren.” Bij'besluit van den Raad van 21 Februarij 1649,
werd het gasthuis van het verplegen dier zieken , op verzoek van de
Huismeesters, ontlast. Het getal der oude mannen, die daarin onder-
houden werden , schijnt in 1635 op twaalf te zijn bepaald geweest,
dewijl de stad van ieder oud man, boven dat getal, het huis met 50 gülden
’s jaars subsidieerde.
Behalve de oude mannen , die door het gesticht hier onderhouden
werden , konden er ook Proveniers hunnen kost koopen.
Den 21 September 1747 werd, op verzoek van den Raad van State,
dit gasthuis , ingerigt tot verpleging der gekwetste Soldaten. Vervolgens
werd het bij afwisseling gebezigd tot de oorspronkelijke instelling en
tot bergplaats van fourage en ammunitie.
In de Regentenzaal hing , onder vele andere schilderten , de af
beelding van zekeren J an K d ip e r , bijgenaamd Practizeer, die op den
13 April van het jaar 1749 in den ouderdom van honderd en elf
jaren, ¿ene maand en drie dagen, in dit gesticht overleed. Deze schil