KAPPENACKER , geh. in het grooth. Luxemburg. Zie K apenakker,
KAPPIGOLLA, oud d. in Oost-Indie, op het Sundasche eil. Java,
resid. Preanger-Regentschappen, reg. Soekapoera.
Het maakte in het begin der achttiende eeuw , met de d. T jita n -
j o n g , T j ig a t o e , T j ij o n s i, T r ip am o e ti en S o e p p i, wel zeven
honderd huisgezinnen uit.
KAPPO, d. in Oost-Indie, op het Sundasche eil. Sumatra, aan
de Westkust, in de Menang-Kabausche-Bovenlanden, distr. Agam.
Dit d. was in den laatsten oorlog met de Padries een hunner ver-
sterkte plaatsen.
KAPROEN , voorm. gors aan het Land van Voorne, prov. Zuid-
Holland, welke, in het jaar 1475, met de S t r n i t e , de Q u a cq
en J a n -d e -C le r c q s -H u irw a a r , door K a r el den Stoute, Herlog
van Bourgondie, ter bedijking is uitgegeven aan C o rn el is G il l is ,
en alstocn waarschijnlijk bij t^en pold. Struite of het Weergors is in-
gedijkt, doch in later tijd weder weggespoeld.
KAPTEIN-PIETRIGRON , negerdorp in N ederlands-Guiana, kol.
Suriname, aan de Sarakreek, op diens hoogen boscbrijken linkeroever.
Het wordt bewoond door weggejaagde of gevlugte Aukaners , die
men , naar hnnne vestiging aan de Sarakreek, Sarakrekers noemt.
KAPUCIJNEN-KLOOSTER, voorm. kloost. te Breda, in de St.
Catharinastraat,
In het jaar 1625 heeft de Regering der stad Breda, op het verzoek
van de Infante I sa bella C lara E u g e n ia , de Kapucijnen i n hunne stad,
waar vroeger geene manneokloosters geoorloofd waren, ingenomen,
volgens bcsluit van den 20 Junij 1625, die hunne kloosters vervol-
gens aldaar gesticht en geopend hebben, aan het einde van de St.
Catharinastraat.
De bewoners van dit klooster zijn, na het overgaan van de stad
Breda aan de Staatschen, volgens de verdragspunten , naar elders ver-
trokken. Het klooster is tot partikuliere woningen verbouwd ; tcrwijl
een gedeelte van den grond, waarop het gestaan heeft, tot tuinen aan-
gelegd, en nog onder den naam van de K a p u c ijn e n h o f bekend,
aan het Domein behoort.
KAPUCIJNEN-KLOOSTER, vocfrm. kloost. in de bar. van Breda,
onder ’s Princenhage. Zie G a geldonk.
KAPUCIJNEN-KLOOSTER, voorm. kloost. te 's Hertogenbosch, in
de Apostelstraat.
Dit kloost., hetwelk in jjet jaar 1516 gesticht was, i s , in het jaar
1629, na de verovering van ’s Hertogenbosch, door F r e d e r ik H e n d r ik ,
Prins van Oranje, naar Velp overgebragt. De daartoe behoord heb-
bende gebouwen dienen thans tot bierbrouwerij, toebehoorende aan
den Heer H. J. de B ont , te ’s Hertogenbosch.
KAPUCIJNEN-KLOOSTER, voorm. kloost. te Maastricht, tusschen
de Begaerdestraat en de Kapucijnenstraat. Zie F r a n c isk a n e r - k l o o s t e r .
KAPUCIJNER-KLOOSTER, kloost. in het Land van Ravestein,
prov. Noord-Brdband, te Velp.
Dit kloost. heeft zijne slichting te danken aan Pater B a s il iu s , die,
na eerst Kanunnik in het kapittel van St. Salvator, te Brngge, gc-
weest te zijn, uit de orde van den H. A ugustinus in die van den
H. F ranciscus overging, en zieh alzoo in de rei der Paters Kapucijnen
schaarde. Daar hij bijzonder geleerd en ijverig in zijne dienst
was, en zieh bovendien, door zijne uitstekende gaven als prediker
en door zijn deugdzaam en edel karakter als mensch onderscheidde,
»ap- hij zieh het bestuur over het klooster zijner orde binnen s Herto-
«renbosch opgedragen, in welke betrekking hij zieh nog bevond,
toen die stad, in het jaar 1629, door F r e d e r i k H e n d r i k , Prins van
Oranje werd ingenomen. Nu met zijne inedebroeders gedwongen
zünde de stad te vertaten , begaf hij zieh , op uitnoodiging der Regerinp
van Ravestein , derwaarls , en verving aldaar eenen geruimen tijd
de Pastoor dier stad, die door eene hevige ziekte buiten Staat was zijne
dienst te verrigten. Later nam hij de pastorale dienst te Grave waar,
doch de vergunning om aldaar te blijven , welke hem oogluikend scliijnt
verp-und te zijn geweest, ingetrokken zijnde, keerde hij naar Velp, waar
bii zieh vroeger ook opgehouden had, terng. Maar, in het jaar 1645,
eipenaar o-eworden zijnde van eene schamele hut, Em au s genaamd,
' £ Jic >niot'J— van Velp, op eenen onvrnchtbaren en moerassigen grond,
% „gieren was, en tot nu toe H er ban us J acobs en W a l t er a S ch il pe n b e ek ,
zijne huisvrouw, tot bewoners had gehad, begaf hij zieh derwaarts, en
leefdedaarin stille afzondering, tot in 1648, wanneer de Roornsch-Ka-
tholijken te Grave, nahet sluiten van den Munstersclien vrede, eenige
veradeniing genoten , en de bediening van die pärochie meer herder-
liike zorg eischte, dan Pater B a s iliu s alleen haar vcrleenen konde.
Hii riep alzoo eenige van zijne ordebroeders tot zieh, en toen deze bij
hem in zijne kluis kwamen wonen, werd dit , als het wäre , de kern,
waaruit later het klooster te voorschijn kwam , want veertien jaren
daarna , alzoo in 1662, werd in Einans de eerste koordienst, in een
daarloe’ gereed gemaakt vertrek , verrigt, en Pater vaj* L anden tot
eerste Gardiaan van' dit gesticht aangesteld. B a s il iu s mögt zieh echter
siechts twee jaren in de vestiging van dit klooster, dat aan hem
zijn aanzijn te danken had, verheugen , want in het jaar 1664 is
hij te Grave, in hoogen ouderdom, overleden. ln hetzelfde jaar
werd het eerste kerkje voltooid, hetwelk, nadat het steeds in bloei en
welvaart toenemende klooster , in 1719, aanmerkelijk vergroot en
herbouwd was, in 1754, door eene geheel nieuwe, eenvoudige, nette
en vrij ruime kerk vervangen werd, waarin eene zerk gevonden wordt,
waarop de wapens en titels van Vrouwe E verdin a J acoba W il b e l b in a ,
Vorstin van Anhalt-Bemburg enz., geb. Rijksgravin van IPcede, die
reeds den 15 Februarij 1724 overleden, en in de oude kerk begra-
ven was, zijn uitgehouwen. In deze kerk was vroeger, en is mis-
schien nog, een groot schilderstuk, waarop J ohannes de Dooper, door
een levensgroot jongeling , in een woest landschap zittende , is voor-
gesteld, met een lam en andere daarbij gevoegde keamerken van den
voorlooper des Messias. Dit stuk is , blijkens de daarop voorkomende
naam, door zekeren W a l v is , een anders onbekend meester, geschilderd.
Toen in het jaar 1674 de stad Grave , welke de Franschen twee jaren
vroeger veroverd hadden , weder door de Nederlandsche Iroepen
bemagtigd was, werd den R. K., die gedurende het verblijf der Franschen
te Grave, ongestoord hunne godsdienst verrigt hadden, alle vrij-
heid daartoe ontzegd , zoo dat zij zieh genoodzaakt zagen , wilden zij
zieh niet. geheel van de oefening der kerkdienst verstoken zien , tot
het bijwonen daarvan naar Velp te gaan , terwijl -de kerk van het
klooster aldaar. door den Bisschop van Roermonde, als paiochiekerk
voor de stad Grave aangewezen werd. Toen er , kort hierop, weder
vrijheid tot het oefenen der godsdienst te Grave verleend werd, bleef
evenwel den Kapucijnen te Velp de zielezorg voor de Graafsche ge-
meente aanbevolen, en reeds had eene volgreeks van vijftien Missio-
narissen uit hun midden, de waardigbeid van Pastoor te Grave
VI. D eel. . 2 0