KAM.
veen , van het eigenlijk Overijssel zou hebben afgeschcurd, hetgecn
duidelijk blijkt, en te zien is in Abend van S l ic h t e n i io r s t , Geldersche
Geschiedenis, op de kaart de Ve louwe (1), aldaar; waar tussehen
Kämpen en Koe-lucht, ook wel Koeivlugt genaamd (Koei-lantaaren), de
Oude-IJssel, welke baren naam aldaar nog bewaard keeft, duidelijk is
aangeteekend. (Zie het art. Koelvoort o£ Keulvoet). Vermits de IJssel
niet meer dan een groot half uur gaans van daar in de Zuiderzee valt,
schijnt deze stad, daardoop bekwamer gelegen ter scheepvaärt en koop-
bandel, dan cenige stad van Overijssel en zou zoodänig ook werkelijk
zijn, bij aldien deze rivier, daar zij uitwatert, ook behoorlijke diepte
bad. Dan, bij de stad verdeelt zij zieh in twee armen , die nader bij
de zee weder gesmaldeeld worden, in zoo verre, dat de IJssel nog
vooreenige jaren door vijf monden, zijnde: de Ke t e l , het Reg-
t e r d i e p , het Noorde rdiep, het Gansediep en de Geut e , häär
water uitgoot; daardoor wordt de schuring op den bodem der rivier
te zeer verhinderd, en dit heeft veroorzaakt, dat eene groote zand-
plaat zieh daarvoor gezet heeft, die het Kampe r z a nd genoemd
wordt, Deze zandplaat leverl echter ’door het uitdiepen en bekribben
van het Keteldiep geen bezwaar, zoodat schepen van zeven of acht
voet diepgang veilig de rivier tot voor de stad kunnen binnenzeilen;
terwijl het Gansediep voor schepen van minderen diepgang bevaar-
baar is.
Op eenen eenigzins verheven grond gebouwd, is de stad waarschijn-
lijk al vroeg eene bewoonde plaats geweest. — Reeds in het jaar 1172
zond Kämpen eene volkplanting naar Zeeland, die een gedeelte van Noord-
Beveland bevolkte. Naar alle waarschijnlijkheid was de plaats reeds voor
1233, het jaar, waarin Zwolle stadsregten ontving, tot eene stad verheven
en tot eenig aanzien opgeklommen.
In 1231 bezaten de Kampenaren , reeds bijzondere voorregten in
Denemarken , en verkregen, in 1276, van F l o b i s , Graaf van Holland,
groote vrijheden voor hunnen handel. Deze voordeelen moedigden
den handel te Kämpen ongemeen aan, waardoor deze stad al meer en
meer toenam, en zij eerlang eene der voornaamste leden van het Hanse-
verbond uitmaakte.
Kämpen , ofschoon thans weder döor buiten- en binnenlandsche
scheepvaart en expeditie aanmerkelijk in welvaart toegenomen, is echter
in handel en fabrijken nog zeer bij hären voormaligen bloei ten achter
, hebbende het in vroegere tijden eenen uitgebreiden handel ge-
dreven (2). Ten aanzien der fabrijken en neringen, vroeger te Kämpen
gebloeid hebbende, verdienen vooral in aanmerking te komen de duffel
en lakenweverijen en verwerijen (Drapiers, Drapeniers), die, van
zeer ouden oorsprong, tot in het begin der vorige eeuw zeer hebben
gebloeid, ofschoon met gedurige afwisseling van meerderen en minderen
voorspoed. Brouwerijen vond men, zoo als elders, hier zeer me-
nigvuldig; evenwel vindt men in 1618 reeds klagten over haar verval,
ofschoon toen nog 14 en in 1692 nog 13 in getal.
Reeds in het begin der veertiende eeuw, omstreeks 1332, ten tijde van
W illem III, Graaf van Holland, bloeiden te Kämpen de lakenfabrijken
en verwerijen zoodaDig, dat de Geschiedschrijvers daarvan zeggen
( t ) Zie in dat werk het Tooneel des L a n d s , b l. 108.
(2 ) Daarvan is een zeer naauwkeurig tafereel te vindon in den Overifosekchen Almanak voor O u i-
heden en Letteren , Jaargang 1838 , bladz. 1 0 0 , door Mr. J . va n Do o r n in c k , Frovinciaal Archiva-
rins van Overijssel: een stukje geheel gestaafd door authentieke bescheiden.
KAM .
»dat de Kamper kooplieden in dezen tijd grooten handel dreven in
» rood scharlaken, gestreept laken en saai, aldaar geweven en eid
(1) **
* Hoezeer te dezen tijde, en nog lang daarna, het zaad der ver-
deeldbeid ook in dit gewest welig wortelen schoot, en inen byna nacht
en dag, zoowel tegen landzaat als vreemden , in bet harnas moest
staSn , konden de tallooze rampen , welke deze afwisselende beroerten
onmiddellijk moesten volgen, den toenemenden bloei der Ovenjsselsche
steden echter niet bijzonder merkbaar hinderen. Omstreeks 1446 han-
delden de Kamper kooplieden, behalve op geheel het Noorden , ook
op Viaanderen , Frankrijk, Spanje en Engeland , waar hun laken , want
en andere fabrijkgoederen ruim vertier vonden ; terwijl het getal üer
Kamper zeeschepen te dien tijde tot honderd en dertig was geklommen.
Buiten den toenmaligen ringmuur der stad werden, omstreeks dezen tijd,
onderscheidene fabrijken, verwerijen en brouwerijen aangelegd. ln het
iaar 1463 maakte de Stedelijke Regering, ter bevordering en mstand-
houding der lakenfabrijken en den handel, meuwe en belangnjke
bepalingen, welke met zoodanig een goed gevolg bekroond werden,
. dat de stad moest uitgelegd en vergroot worden, en men besloot
haar met eene buitengracht en eenen ringmuur te voorzien. De
bloei de bevolking en bet vermögen der stad bereikten, te dien
tijde, eene ongekende hoogte en waren - zoodanig toegenomen, dat
het waakzame bestuur van Schepenen en Raden, omtrerit het jaar
1482,' moest besluiten: » geen vrijheid meer te zullen verleenen,
» tot het bouwen van eenig nieuw getimmerle, met hard dack, atzoo
» de Stadt dichte genoeg /betimmert was.” In den loop der zestiende
eeuw schijnt straks genoemde welvaart reeds aanmerkelijk te zijn ver-
minderd. Toenemende verschillen over de leer en de üitoefemng van
de godsdiensl, deden vele lakenfabrijkeurs en wolwerkers naar Duitsch-
land verhuizen. Doch niettegenstaande deze en vele andere, hier niet
genoemde, hinderpalen, welke het fabrijkwezen in den weg stonden ,
kon men h e t, bij voortduring, nog lang, met het völste regt ,
belangrijk noemen, hoezeer het van aard en natuur aanmerkelijk
schijnt te zijn veranderd, vooral in den loop der achttiende eeuw.
Immers in oorkonden van dien tijd van het voormalige Drapeniers-Gilde
alhier, vindt men, dat minder van lakens, dan van duffels en dekens
wordt gesproken ; terwijl nog later het laken in het geheel niet meer
genoemd wordt. Het altijd zoo uitmuntend schoone artikel trijp ver-
keerde echter , gedurende straks genoemd tijdperk , bij na bestendig in
den schoonsten bloei; kunnende men gemstelijk aanneipen, dat ,
omtrent het midden der achttiende eeuw , te Kämpen nog mger dan
600 trijpwevers overvloedig werk vonden. Saijet, zijdeweverijen en
kanlslagerijen hebben er in vroeger jaren bestaan , doch in het be-
gin dezer eeuw opgehouden te werken. De thans nog aldaar geves-
tigde fabrijken en trafijken , bepalen zieh hoofdzakelijk tot de volgende,
als : 1 calicotsfabrijk, met 20 of 50 weefgetouwen ; 3 trijpfabrijken,
met ongeveer 30 weefgetouwen ; 1 trijpdruk- en plelterij ; 2 damast
tafellinnenfabrijken (2); 1 duffel- en, dekenfabrijk ; 1 Stedelijk werk-
(1) 15. Moolin, nistonschs Kamper Kron\jk, 2de dtuk . bl. 112 , welk werk wjj ook vorder
geraadpleegd hebben.
(2) Aangamde eene der damaat-tafellionenfabrijken te K äm p en gevestigd, namelijk die van den Fabrikant
P. H. G a l l e , valt op te merken, datdoor deze, op de joogste gewestelyke tentoonstelling,
in 1842 te Deventor gehenden, een täfellaken iverd geexposeerd, breed ongeveer drie Nederlandsohe