» uitwateren, doch dat die, ter zake hunner Handvesten , wegens dezelide
> Landen zonden vrij zijn , van deze en alle andere onkosten.'’ De
Geestelijkheid bezat nog te groote overmagt en was te geducht, om
niet over bijzondere Edelen , vooral in het stuk van belastingen, te
zegepralen.
Over onbekende oorzaken, waarschijnlijk in den koophandel, önt-
stonden , in het jaar 142 2 , tusschen deze opgezetenen, met die van
Kattendijke vereenigd, en de stad Dordrecht zware geschillen , die
ten gevolge hadden, dat die van K r u i n i n g e n vier poorters van Dordrecht
gevangen namen, waarover de regering dier stad, den 15 Augustus
des gemelden jaars, eenen dringenden brief aan Hertog J an v a n
B e i j e r e n afzond, hem verzoekende op den eed , dien hij bij zijne
inhuldiging had gedaan , de gevangenen te ontslaan. Hertog J an be-
antwoordde den volgenden dag dezen brief, niet minder hartelijk,
belastende niet te min Heer A e k n t v a n K r u i n i n g e n , om gcmelde vier
poorters kost- en scbadeloos te ontslaan , bevelende bij eenen naderen
brief, van den 29 der voorzegde inaand , aan beide partijen elkander
geen last of hinder te doen.
Deze heerl. is met den vloed van het jaar 1551 ingeloopen, en
heeft, hoewel terstond herdijkt, gestadig met grondbraken te wcrrste-
len gehad, zoo dat men vreesde, d a t, indien de dijk bij Hanswest
doorbrak, de rivier de Honte hären loop en koers nemen zoude dwars
door den Hanswestsdijk, en alzoo in de rivier de Schelde; waarom Keizer
K a r e l V, den 29 Maart 1549, tot herstelling en onderstand dezer
dijkaadje , daaraan onderscheidene vrijdommen verleende. Het is den-
kelijk, dat de Allerheiligenvloed van het jaar 1570 deze heerl., niet
minder dau anderen, zal getroffen hebben ; ofschoon deswege geene
bijzonderheden bekend zijn, zoo is het zcker, dat de zorg, om ge-
heel van de zee vermeesterd te worden, hier steeds toenam. Daarbij
kwam de inlegering van Spaansch krijgsvolk , welks onderhouding den
landzaat zwaar drukte, van welke vele bijzonderheden door den Heer
van o e r S p i e g e l , in zijne Historie van de Satisfactie enz., zoo wel zijn
opgegeven, dat men den lezer veilig derwaarts verwijzen mag. Dien
last voorbij , en ook K r u i n i n g e n onder der Staten gebied gebragt zijnde,
bleef de zee vijand genoeg, waarom men, ten jare 1598, zijn eenig
vertronwen meende te stellen in het leggen eener inlage, door dien,
den 2 December deszelfden jaars, voor den Hinkelen-polder, zulk eene
grondbraak gevallen was , d a t, zonder zoodanig middel, aan geene
behoudenis was te denken, waarom, den 7 van gemelde maand, aan
’s Lands Staten om den noodigen onderstand in penningen verzocht
werd, welke daartoe gereedelijk den zesden penning van de landen en
tienden, over dat jaar, afstonden , en over verderen onderstand zieh
zouden beraden , nadat van den toestand dezer watering , door Ge-
magtigden onderzoek en verslag zoude zijn gedaan. Het een en ander
geschiedde wel, maar bragt geen eindelijk besluit te weeg; terwijl
men zieh in beraadslagingen verdiepte, groeide hier de nood aan,
waarom de Heer van K r u i n i n g e n , den 22 April des jaars 1600, daar-
tegen dringende vertoogen inleverde , die geen ander gevolg hadden ,
dan dat er besloten werd, van deze verzoeken een punt van besebrij-
ving te maken, gelijk ook, den 5 Julij des gemelden jaars, geschiedde,
en den 17 daaraanvolgeude alleen uitwerkte, dat de Heeren
van Goes verzocht werden, voort te gaan in het aanwenden van mid-
delen, ten einde geheel Zuid-Beveland onder een algemeen dijksbestuur
te brengen , ten minste voor zoo veel grondbraken en vallen mögt
betreffen, en die van den Hinkelen-polder, by ^ T ^ r k h ^ J T C
zouden worden ondersteund , als die van Hoedekenskerke, imts de
Ingelanden van evengemelden polder, twee gulden per gemet zouden
s c h i e n , en van de§ tienden den zesden penning c J
overipe Ingelanden dezer heerl., zoo wel als „p.
Valkenisse, tweemaal zoo veel zouden opbrengen “ * echter niet
deelte van Zuid-Beveland, daartoe aanbragt. Dit belelte echter met,
dat hier een siecht dijkbestuur bestond en dus het gevaar v^an o^r-
strooming steeds toenam, waarover de Heeren van G o e s den 22 M
1601, een wijdloopig verslag deden, en onder anderen vroegen dat de
Diikpraaf afgezet, door een ander opgevolgd werd, en het werk hier
peschorst bleef, len welken einde men de komst van den Heer ver-
beidde; doch ’sLands Staten gaven bevel, om terstond met het werk
voort te gaan , zonder dat daardoor de regten van den Heer zouden
verkort -worden. Het verschil zal gerezen zijn over het bedrag der
som, welke dien Heer bit zijne eigene middelen tot herstel der zeewermg
moest aanbrengen. Hij zond zijnen Ilofmeester derwaarts, doch die
kort geene overeenkomst treffen, waarom sLands Staten d en 3 0M e i
1601 besloten den Heer deswege aan te schnjven , te gelijk magt
g e v e n d e a a n d r i e Gecommitteerden , de H e e r e n Z oetwater Z uvtland
en O . l l a e r t s e n , om eene overeenkomst tusschen partijen te treffen
en, zulks niet doenlijk zijnde, dan zelf zoodamge beshssmg te nemen,
als zij ten meeste nut dezer noodlijdende dijkaadje zouden oorbaar
achten Hoedanig de uitslag ook möge geweest zyn , zeker is het,
d a t, omtrent het midden der maand November 160 4 , zieh hier we-
derom een grondbraak voordeed, die door vier afgezondenen werd
onderzocht, even als eene dergelijke in den dijk van Hoedekenskerke
gevallen. Zij deden van het een en ander verslag en wezen de middelen
tot herstel aan. ,
Het gevaar Voor inbraken heeft hier altoos bestaan, en de vrees
daarvoor werd telkens door nieuwe rampen verlevendigd zoodat, den
16 Maart 1654, door Dijkgraven, die de dijken dezer heerlykheid hadden
gaan zien en opnemen, een rapport werd uitgebragt, waarby zij hunne
gedachten nopens de middelen, die tot herstel moesten aangewend
worden, opgaven. Voorts werden zij nader gelast de middelen te bedenken
waaruit dit onderhoud en herstel zouden kunnen bestreden worden.
Den 16 Maart 1635 kwam een nader verslag deswege in ; hierop nog
geen besluit genomen zijnde, zoo werd, den 24 April deszelfden jaars,
door de Ingelanden en ingezetenen dezer heerlijkhdd, uit vrees van
doorbraak, -een nader verzoek gedaan , om eene inlage of eenen binnen-
dijk te mögen leggen, waartoe zij tevens verzochten met penningen
ondersteund te worden ; het eerste werd gereedelijk toegestaan en het
laatste aangehouden. Deze heerl. blijft steeds eene lästige dijkaadje,
want ten iare 1753 beliepen de water- of dijkpennmgen tien scheilin-
gen op het gemet, en len jare 1788 tien schellin gen en twee grooten.
Het opzigt op zoo zware zeeweringen en wat daartoe behoort, kan
niet te zeer bepaald worden, en moet uitgestrekt wezen , waarom
’s Lands Staten , den 29 Maart 1 6 7 0 , aan Dijkgraaf en Gezworenen
dezer wateringen octrooi verleende, om tot bevordenng, verhooging
en beter gebruik voor de wegen, gelijke bevelen te geven , als aan
de watering Bewesten-Yerseke was toegestaan geweest. Ongetwyteld
hebben de latere zeevloeden , van het jaar 1682 en vervolgens hier
niet minder dan elders schade en rampen veroorzaakt; doch men