een kanaalstand van 0.46 M. -r- N.A.P. J) Het scheprad met gebouw is voorgesteld in fig, 39-
De werkas van het stoomwerktuig kan ontkoppeld worden, zoodanig dat 00k met een
cilinder kan worden gewerkt; bij kleine opvoerhoogten is dit voordeeliger in het stoomveibiuik
gebleken.
De schoorsteen reikt tot 26.86 M. - f N.A.P. en is boven wijd in middellijn 1 M.
De bijgebouwen bestäan uit eene dubbele dienstwoning voor machinist en stoker en eene
steenkolenloods. Het woningblok is onderheid; elke woning bevat eene keukeii, eene voorkamer
met 2 alcoven, eene bovenkamer, benevens zolder, kelder en portaal. Het woningblok is een
cremetseld gebouw met topgevels en pannendak. De steenkolenloods groot 15-73 Ä bij 9-73 Ä-
is onderheid en vertoont het in fig. 17 voorgestelde type.
Op het sluisplateau is tegen het schepradgebouw aan eene schotbalkloods. gebouwd met
gemetselden voet en gegolfd verzinkt plaatijzeren bovenbouw.
Voor het transport der schotbalken dient een wagentje op vier wielen, in verband waarmede
op het sluisplateau ijzeren sporen en eene draaischijf zijn aangebracht.
DE UITVOERING DER WERKEN.
Het graven van het noorderafwateringskanaal is vaksgewijze opgenomen in de bestekken
tot vorming van de betrokken riviervakken, zoowel omdat de uit de ontgraving van het kariaal-
profiel voortkomende grond grootendeels in de nieuwe bandijken moest worden geborgen, als
omdat de ringkaden ten behoeve van de tijdelijke inpoldering der achtereenvolgens voor de
riviervorming benoodigde werkterreinen, niet konden worden opgeworpen vöordat in de watei-
lossing van de aangelegen streek was voorzien.
Toen tegen het einde van Juli 1887 de benoodigde oppervlakte grond in eigendom was
verkregen, werd tot de aanbesteding van de uitwaterings- en inlaatsluis aan den benedenmond
van het kanaal overgegaan; nog in hetzelfde jaar kwam het heiwerk gereed, terwijl de geheele
sluis, op de deuren na, in Juli 1888 werd voltooid. De levering van de deuren en de aanaarding
van de muurwerken waren niet in het bestek voor den bouw der sluis opgenomen, aangezien
het tijdstip, waarop deze in dienst zou worden gesteld, nog betrekkelijk ver was verwijderd.
In de tweede helft van 1889 werden de Dussensche Gantel en de Meeuwensche Gantel afge-
damd, nadat de benoorden de nieuwe rivier vallende deelen dier waterleidingen door reeds
gegraven vakken van het noorderkanaal met het buitenwater in open gemeenschap waren gesteld :
de Dussensche Gantel met de Scheisloot en de Meeuwensche Gantel met het Oude Maasje bij
H a g o o r t. De bouw der kunstwerken van het noorderkanaal, welke gelegen zijn tusschen
H a g o o r t en de sluis aan den benedenmond was eveneens in de bestekken tot vorming der
betrokken riviervakken opgenomen. De kunstwerken, gelegen bovenwaarts van H a g o o r t daaren-
tegen werden in 1890 afzonderlijk aanbesteed en kwamen in het daaropvolgende jaar gereed.
*) Voor bijzonderheden omtrent het scheprad en de proefmaling zie »D e Ingenieur” N°. 35 van 1900: C. A .
Jo l l e s . »D e schepraderen der stoomgemalen bij de verlegging van den Maasmond” .
De voor den kan-aalaanleg noodige plaatselijke verleggingen van den Doeverenschen zeedijk,
den Gansoyenschen zeedijk en den Drongelenschen zeedijk werden, in verband daarmede,
eveneens in den loop van 1891 uitgevoerd. Op 9 Maart 1892 werd het kanaalgedeelte Hees-
b een— D ro n g e len door den Provincialen Waterstaat van N o o rd -B r a b a n t , in tegenwoordigheid
van de betrokken polderbesturen opgenomen en werd aan deze het beheer over onderscheidene
kunstwerken längs het kanaalvak overgedragen. Op het einde van 1892 werd overgegaan tot
de aanbesteding van het gebouw voor het stoomgemaal aan den benedenmond van het kanaal,
alsmede tot de opdracht van het leveren der stoomwerktuigen c.a. Het gebouw werd in 1893
voltooid , doch de levering van het machinale gedeelte ondervond eenige vertraging. De dubbele
dienstwoning voor machinist en stoker, aanbesteed in 1893, werd in het zelfde jaar voltooid.
In het volgende jaar werd overgegaan tot verruiming van het dwarsprofiel van de Scheisloot
en van het kanaal tot H a g o o r t , ten einde een klein verhäng tot voorbij de Eethensche sluis
te waarborgen. Tevens kwamen de afdamming van de Scheisloot naast de uitwateringssluis,
de vorming van eene los- en laadplaats bij die afsluiting, enz. gereed, de sluisdeuren werden
ingehangen en de stortebedden gelegd. Inmiddels was het machinale gedeelte van den water-
molen voltooid, en kon op 28 April 1894 met günstig gevolg de proefmaling worden gehouden.
Ingevolge de afsluiting van het Oude Maasje te H a g o o r t door de doortrekking van den noorder-
rivierdijk aldaar, werd het kanaal in de eerste helft van Augustus 1894 over zijne geheele
lengte in werking gesteld, in verband waarmede het stoomgemaal op 16 Augustus voor het op
peil houden van het kanaal in dienst kwam. In 1894 werden eindelijk nog enkele voltooiings-
werken nabij het stoomgemaal aanbesteed en opgeleverd.
'Reeds bij de eerste hooge vloeden, welke de sluis had te keeren, deden zieh teekenen
van onderloopsheid voor. Na met afwisselend succès te hebben getracht dit euvel door het
inheien van damplanken en het inpersen van cementspecie te verhelpen, werd de onderloopsheid
ten slotte bedwongen door tegen den buitenfrontmuur van de sluis, bezuiden de doorvaartopening,
een betonkoffer aan te brengen; dit had plaats in 1895. Reeds in 1896 werd opnieuw
bij tusschenpoozen eenig doorlekken van buitenwater waargenomen in den hoek bij de aansluiting
van den binnenfrontmuur tegen het stoomgemaal, welk doorlekken in de volgende jaren wel
iS waar eenigermate toenam, doch van zöö weinig beteekenis werd geacht dat geen nieuwe
maatregelen ter voorziening werden genomen. Op 9 November 1904 werd vervolgens voor het
eerst lekwater waargenomen bij den binnenfrontmuur benoorden de doorvaartopening, welk
verschijnsel 00k wederom bij tusschenpoozen verdween en niet van dien aard was dat onmiddel-
lijke voorziening noodig scheen. Na den stormvloed van 12 Maart 1906 vermeerderde de
hoeveelheid lekwater tijdelijk en op 30 Juni d.a.v. viel in den dijk bij den noordelijken binnen-
frontmuur een ga t, groot ongeveer 1.50 M. in middellijn, met eene grootste diepte van 1.75 M.
Dit gaf aanleiding tot een hernieuwd onderzoek van de onderloopsheid en tot nieuwe cement-
inpersingen onder den vloer, waartoe gaten werden geboord in de doorvaartopening van de
sluis en in het schepradgebouw. Na eenige maanden vertoonde zieh opnieuw eenig doorlekken
op eene andere plaats, doch slechts in die mate dat voorshands eene afwachtende houding kon
worden aangenomen.