
 
        
         
		Wet  van  den  26  Januari  1883  (Staatsblad  u°.  4). 
 W i j ,  W i l l e m   III,  b it   d e   g r a t i e   G o d s ,  K o n i n g   d e r   N e d e r l a n d e n ,  P r i n s   v a n   O r a n j e   
 N a s s a u ,  G r o o t -H e r t o g   v a n   L u x e m b u r g ,  e n z .  e n z .  e n z . 
 Allen,  die  deze  zullen  zien  of  hooren  lezen,  salut !  doen  te  weten : 
 Alzoo  Wij"  in  overweging  genomen  hebben  dat  in  het  algemeen  rivierbelang  en  ter  ver-  
 betering  van  den  waterstaatstoestand  van  N o o r d -B r a b a n t   noodig  is,  tot  de  volledige  afschei-  
 ding  der  rivieren  de  Maas  en  de  Waal  over  te  gaan ; 
 Zoo  is  het,  dat  Wij,  den  Raad  van  State  gehoord  en  met  gemeen  overleg  der  Staten-  
 Generaal,  hebben  goedgevonden  en  verstaan,  gelijk  Wij  goedvinden  en  verstaan  bij  deze: 
 E e n i g   A r t i k e l . 
 De  uitmonding  van  de  rivier  de  Maas  zal  worden  verlegd  naar  den  Amer. 
 Daarvoor  zullen  de  volgende  werken  worden  gemaakt: 
 a.  een  riviervak,  aanvangende  in  de  Maas  aan  het  Heleinde,  benoorden  H e d ik h u iz e n ,  
 ten  noorden  längs  H eu sd en ,  door  het  onbedijkte  gebied  van  het  Oude  Maasje  längs  E e iz e r s -   
 v e e r ,  tot  de  vereeniging  met  de  Donge; 
 het  normaliseeren  van  den  Amer,  daaronder  begrepen  het  aanleggen  van  nieuwe  en  het  
 verhoogen  en  verzwaren  van  bestaande  bekadingen  längs  die  rivier  tot  voorbij  D r im m e len   en  
 längs  de  Donge,  allen  tot  de  hoogte  van  minstens  2.64  M.  -f- A.P. ; 
 b.  het  afsluiten  van  het  gedeelte  van  de  rivier  de  Maas  beneden  Heusden; 
 c.  de  kanalen  en  andere  uitwateringswerken,  noodig  voor  de  afwatering  van  de  landen,  
 gelegen  längs  de  nieuwe  rivier  en  in  het  inundatiegebied  van  de  Dommel  en  de  A a   nabij  
 's -H e r to g e n b o s c h ,  waaronder  begrepen  is  het  op  peil  houden  der  afwateringskanalen, alsmede  
 van de Bleek en Oostkil, en wanneer zulks noodig mocht blijken, 00k voor de gronden längs den Amer. 
 d.  de  werken  tot  irrigatie,  tot  behoud  van  de  gemeenschap  met  en  tot  herstel  van  de  
 gemeenschap  over  de  nieuwe  rivier. 
 Tot  eene  geleidelijke  beteugeling  der  Heerewaardensche  overlaten  zal  worden  overgegaan,  
 met  dien  verstände,  dat  de  volledige  afsluiting  niet  zal  plaats  hebben  dan  gelijktijdig  met  de  
 opening  van  het  riviervak  sub  a  in  dit  artikel  genoemd. 
 Lasten  en  bevelen,  dat  deze  in  het  Staatsblad  zal  worden  geplaatst  en  dat alle Ministerieele  
 Departementen,  Autoriteiten,  Collégien  en  Ambtenaren,  wien  zulks  aangaat,  aan de nauwkeurige  
 uitvoering  de  hand  zullen  houden. 
 Gegeven  te  ’s -G r a v e n h a g e ,  den  2Öen  Januari  1883, 
 W I L L E M . 
 De  Minister  van  Waterstaat,  Handel  en  Nijverheid, 
 G.-  J.  G .  K L E R C K . 
 Uitgegeven  den  zeven  en  twintigsten  Januari  1883. 
 De  Minister  van  Justitie  
 A .  E .  J.  MODDERMAN, 
 .  T o t  toelichting  v a n   de  piinten  van  verschil  met  de  bewoordingen  v a n   het  wetsontwerp  zij  
 het  volgende  opgeinprkt. 
 AM EN D EM EN T   HE YD EN R IJCK . 
 De  toevoegingen. aan  het  eenig  artikel,  sub  a  2de  lid  en  sub  c,  voorgesteld  door  den  
 heer  H E IJD EN R IJ C K ,  hadden  ten  doel  de  redactie  der  wet  zooveel  mogelijk  gelijkluidend  te  
 doen  zijn  met  het  bepaalde,  resp.  sub  46  en  m  van  het  subsidiebesluit  der  Noord-Brabantsche  
 Staten,  d.d.  15  Juli  1880  en  wel  naar  aanleiding  van  een  bij  de  Tweede  Earner  ingekomen  
 adres  van  23  Statenleden.  uit  het  noordwesten  dier  provincie,  gedagteekend  10  November  1882.  
 Daarin  toch  drukken  die  leden  hunne  bezorgdheid  uit,  dat  het  noordwestelijk  deel  van  N o o r d -   
 B r a b a n t   niet  genoegzaam  tegen  benadeeling  door  de yerhoogde waterstanden op het Oude Maasje  
 en  den  Amer  zou  zijn  gewaarborgd,  Indien  het  tot  stand  komen  der bekadingen längs den Amer  
 en  de  Donge,  alsmede  het  op  peil  houden  van  de  afwateringskanalen  en  de  Bleek  en.  Oostkil,  
 niet  bij  d e   wet  werden  gestipuleerd. 
 I ste  AM EN D EM EN T   R O E L L— K O O L. 
 De  toevoeging  der  zinsnede  omtrent  de  Heerewaardensche  overlaten  aan  het  eenig  artikel  
 van  het  wetsontwerp,  voorgesteld  door  de  heeren  R o E L L   en  K O O L ,   strekte  tot  wegneming  
 van  het  hoofdbezwaar,  hetwelk  in  de  meeste  der  vele  en  lange  redevoeringen  tegen  het  voorstel  
 der  Regeering  had  gegolden.  De  Minister  had  hieromtrent  namelijk  steeds  voorop  gesteld,  dat  
 d e   geleidelijke  sluiting  dier  overlaten  in  de  naaste  toekomst  onvermijdelijk  zou  moeten  plaats  
 hebben,  n a a rm a t e   d e   rivierwerken  op  de  Waal  en  de  Merweden  zouden  vorderen,  wät  00k  het  
 lot  van  het  onderhavige  wetsontwerp  zoude  z ijn ;  daartegenover  stelden  vele  Eamerleden  evenwel  
 de  meening  dat  het  niet  aanging  in  de  wet  tot  verlegging  van  den  Maasmond  van  de  sluiting  
 dier  overlaten  geen  gewag  te  rnaken,  waar  de  uitbetaling  der  toegezegde  subsidien  door  de  
 provincie  en  het  waterschap,  volgens  de  gestelde  voorwaarden,  van  de  pphooging  dier  overlaten  
 afhankelijk  werd  gesteld.  Daarbij  kwam  dat  de  Geldersche  E am e r l e d e n   de  opheffing  der  samen-  
 vloeiing  van  Maas  en  Waal  bij  L o e  v e s t  ein  in  elk  geval  aan  de  sluiting  der Heerewaardensche  
 overlaten  wilden  doen  voorafgaan,  terwijl  de  Noord-Brabantsche  leden  juist  het  tegendeel  ver-  
 langden  en  derhalve  niet  konden  toestemmen  dat  de  Maasmond  zou  worden  geopend,  alvorens  
 de  Heerewaardensche  overlaten  zouden  zijn  opgeheven. 
 Het  onderhavige  amendement  nu,  dat  eene  geleidelijke  beteugeling  der  overlaten  bepaalde,  
 zoodanig  dat  de  volledige  afsluiting  gelijktijdig met  de  opening  van  den Maasmond  zou  geschieden,  
 was  in  Staat  die  verschillende  meeningen  tot  elkander  te  breiigen. 
 2de  AM EN D EM EN T   R O E L L t-jICO O L. 
 Het  tweede  amendement,  door  dezelfde  leden  voorgesteld  en  door den Minister  overgenomen,  
 strekte  0111  in  de  beweegreden  der  wet  te  omschrijven,  dat  het  noodig  was  „tot  de  volledige  
 „afscheiding  der  rivieren  de  Maas  en  de  Waal  over  te  gaan,”   in  plaats  van  „de  uitmonding van  
 „de  rivier  de  Maas  in  de  Waal  bij  W o u d r ich em   te  verleggen  naar  den  Amer” .