het overstroomingswater ten deele dwars over het genoemde afwateringskanaal heen op het open
Oude Maasje .worden gebracht. J)
Tot afvoer van doorbraakwater uit het afgesneden bovenland .van Heus den is in den linker-
rivierdijk boven D o e v e r e n een dijksvak van ioo M. lengte tot hulpgat aangewezen.
In den noorderbandijk zijn geen hulpgaten aangebracht. Weliswaar lag in den Altenaschen
zeedijk bij D ro n g e len een als zoodanig ingericht dijksvak, doch dit kon vervallen, aangezien
de waterstanden op de nieuwe rivier hier in ’t algemeen geen uitstrooming zullen toelaten. Bij
de doorbraak van 1880 heeft dit hulpgat bovendien maar weinig dienst gedaan, omdat het overstroomingswater
zieh hoofdzakelijk westwaarts naar de bij K e iz e r s v e e r gelegen hulpgaten richtte.
D E ZOM ERK AD EN M E T D E U IT ERW A A R D EN .
Ofschoon het voor de cultuur op de uiterwaarden wenschelijk wäre geweest de zomerkaden
tot boven gewoon stormvloedspeil te doen reiken, zoo kon daaraan op het benedendeel der
rivier wegens de overwegende eischen van den waterafvoer niet worden voldaan. 2) De kaden
liggen bij K e iz e r s v e e r met de kruinlijnen op 1.66 M. -j- N.A.P., dragen bovenwaarts gelijk-
matig op tot 1.86 M. -j- N.A.P. te C a p e lle en bereiken verder geleidelijk de hoogte van het
terrein in den Bernschen polder op 2.36 Mi -J-: N .A .P., de kruin vertoont overal eene tonrondte
van 0.15 M. daarboven. 3) Aldus liggen die kaden in het buitendijksche gebied van het Oude
Maasje ongeveer aan het peil der voormalige bekadingen van de Gantels; zij loopen bij storm-
vloedgeregeld over.
De kaden liggen op 5 M. binnen de. normaallijneii der nieuwe rivier, behalve in de holle
bocht boven het Capelsche veer, waar die afstand tot 10 M. is vergroot. Beoosten het Heusdensch
kanaal waren slechts vaksgewijze kaden noodig omdat de oeverrand op het eiland van Neder-
hemert grootendeels reeds op of boven de genoemde hoogte was gelegen. De beloopen der
kaden hellen binnen en buiten onder 10 op 1, eene helling die tegen golfslag en overstorting
geen kunstmatige verdediging behoeft. De kruinsbreedte bedraagt westwaarts van het Capelsche-
veerslop 1.50 M. en oostwaarts daarvan 7.50 M. waardoor hier eene vefhooging met 0.30 M.
mogelijk is, indien de rivier zulks mocht blijken te gedoogen. Beneden het Capelsche veer is op
eene dergelijke verhooging niet gerekend omdat die te veel Invloed zou uitoefenen op den water-
spiegel te K e iz e r s v e e r , alwaar de afwateringskanaien uitmonden.
l ) Aan van kelijk w a s het hu lp gat in den zuiderrivierdijk ontworpen bij K e i z e r s v e e r even boven den afsluit-
dam van h e t Oude Maasje. Toen deze afsluiting evenwel achterwege b le e f en bovendien de uitmonding van het
afwateringskanaal voor het inundatiegebied van Dommel en A a werd verlegd van H e d i k h u i z e n naar D r o n g
e l e n , is de loozing van doorbraakwater volgens het bovenstaande gewijzigd. D e plaats van het aanvankelijk
ontworpen hu lpgat te K e i z e r s v e e r tusschen de Overdiepsche grondbergplaats en het plateau voor de dienst-
woningen bij de schutsluis, is op het terreiü en op p la at V I te zieh,
*) Overwogen is om de zomerkaden we g te laten en de uiterwaarden tot boven dagelijksch vloedpeil op te
ho o g en , doch de uit de uitgravingen beschikbare grond was daartoe van te siechten aard.
*) Feitelijk keeren de kaden nog iets hooger, omdat bij den aan leg op k lin k is gerekend. Zoo loopen zij bij
K e i z e r s v e e r eerst over bij een waterstand van 1.90 M. + N . A . P.
De zomerkaden sluiten boven K e iz e r s v e e r acht uiterwaardpolders in, te weten:
i°. de Bernsche uiterwaard, gelegen bo-ven het Bernsche veerslop;
2°, de Hemertsche waard, gelegen tusschen genoemd veerslop en het Heusdensch kanaal;
30. de Heesbeensche uiterwaard, gelegen tusschen dit kanaal en de buitengeul van den
Genderenschen inlaatduiker;
4°. de Genderensche uiterwaard, gelegen tusschen deze geul en den noorder rivierdijk;
50. en 6°. de Gansoyensche uiterwaard, gelegen tusschen den zuider rivierdijk en het
Drongelensche veerslop, in tweeen gescheiden door het buiterikanaal van de uitwateringssluis
te D o e v e ren ;
7°. de Capelsche uiterwaard, gelegen tusschen de veersloppen van D ro n g e le n en C a p e lle ;
8°. de Overdiepsche uiterwaard, gelegen tusschen het Capelsche veerslop en het Oude Maasje.
Aangezien de gesteldheid dezer gronden op den duur zal veränderen door den invloed van
het öpperwater, in verband waarmede de richting en het aantal der slooten alsdan zullen zijn
te wijzigen, is voorloopig de bestaande toestand behouden, met wijziging alleen van enkele
slooten ten einde - günstig gevormde pachtperceelen te verkrijgen. De hoofdwaterleiding loopt
nagenoeg overal längs den teen. der zomerkaden en loost door eene of meer duikersluizen op de
nieuwe rivier; längs den buitenteen van den achtergelegen bandijk loopt een landweg, door een
oprit toegang gevende naar de dijkskruin 1). De duikersluizen zijn, op eene enkele uitzondering
na, van hout en hebben eene betrekkelijk zeer groote capaciteit, ten einde het stormvloeds-
watef spoedig te kunnen loozen. Op körten afstand achter elke sluis is een beer met schuif in
de polderwaterleiding aangebracht om, zoo gewenscht, water te kunnen ophouden. Geraakt de
uiterwaard nu onverwachts- onder water dan kan de loozing tot maaiveldspeil, 00k wanneer de
beer o-esloten mocht zijn, met het afloopen van den vloed onmiddelijk over het land heen
beginnen. Om vervolgens de polderwaterleidingen te ontlasten moet de schuif in den beer worden
geopend. Wil men daarentegen water inlaten dan moeten de vloeddeuren in de uitwateringssluis
worden geopend en om dat altijd in de liand te hebben, zijn die deuren van kleine schuiven
voorzien, met behulp waar van de waterleiding tot aan den beer kan worden opgezet. Fig. 5
stelt eene dergelijke uitwateringssluis met beer v o o r .'
De op de uiterwaard te K e iz e r s v e e r liggende deelen van de polders „ten Oosten de K il”
en „de Gecombineerde Aanwassen” zijn door wijziging der bekadingen tot een waterstaatkundig
geheel vervormd; voor de afwatering is eene duikersluis met beer aangebracht.
_ O V ER IG E W E R K EN IN H E T WIN TER B ED .
Tot egaliseering van het winterbed waren uit den aard der zaak zeer omvangrijke oprui-
mingen, afgravingen en grondaanvullingen noodig, zooals de aanplemping van een gedeelte der
Doode Maas, de afgraving eener 180 M. breede strook van de hooge Hemertsche waard längs
het zomerbed der nieuwe rivier, de opruiming van dijken, kaden en gebouwen, de aanvulling
f Aan van kelijk bestond het p lan de boofdwaterleidingen läng s den dijksteen te g r a v en , aangezien de erva-
r ing leert dat aan de rivierzijde de uiterwaarden het meest verhöogen en de slooten verzanden, doch met het
00g op eene doelmatige exploitatie is daarvan later afgezien.