
 
        
         
		Was  het  niet  bezwarend  aan  de  genoemde  eischen  te  voldoen,  de  wijze  waarop  de  groote  
 hoeveelheden  op  te  malen  water  buitendijks  zouden  zijn  te  brengen,  la g ,  in  verband  met  de  
 dichte  bebouwing  van  den  dijk,  niet  zoo  zeer  voor  de  hand.  De  algemeene  plaatselijke  gesteld-  
 heid  was  evenwel  van  dien  aard,  dat  door  de  uitvoering  van  eenige  weinig  omvangrijke  gründen  
 kunstwerken  binnendijks,  de  drie  boezems  voor  de  kunstmatige  loozing  op  een  punt  konden 
 F ig .  55.  S t o o m g e m a a l   t e   N i e u w e n d i jk .   S i t u a t i e . 
 worden  vereenigd  en  voor  de  loozing  van  het  opgemalen  water  van  eene  der  drie  sluizen  in den  
 bandijk  gebruik  kon  worden  gemaakt.  De  situatie  van- het  stoomgemaal,  met  de  bijbehoorende  
 werken  blijkt  uit  fig.  55. 
 Het  hoofdgebouw  Staat  op  ongeveer  38  M.  binnen  de  Werkensche  sluis  en  is  door  twee  
 kaden  met  deze  Verbünden,  zoodänig  dat  een  voorboezem  is  gevormd,  waarin  het  öpgepompte  
 water  wordt  opgezet,  om  vervolgens  door  natuurlijken  druk  de  sluisdeuren  te  openen  en  naar 
 buiten  te  vloeien.  Aan  de  drie  niet  naar  den  bandijk  gekeerde  zijden  van  het  hoofdgebouw  
 monden,  onderling  volledig  gescheiden,  de  drie  aanvoerkanalen  uit,  die  het  water  van  de  boezems  
 naar  het  stoomgemaal  voeren;  het  aanvoerkanaal  van  den  Alm  kruist,  zooals  uit  fig.  55  
 blijkt,  den  Zevenbanschen  boezem  en  gaat  met  een  syphonduiker  daaronder  door.  Het  door-  
 stroomingsprofiel  van  de  Werkensehe  sluis  was  voldoende  groot  om  tot  afvoer  van  het  uit  de  
 drie  boezems  te  zamen  opgepompte  water  te  kunnen  dienen.  Door  de  rechter-voorboezemkade  
 is  de  Werkensche' boezem  wel  is  waar  afgedamd,  doch  de  vrije  loozing  is  door  middel  van  een  
 in  die  afdamming  gebouwden  steenen  duiker  met  schuif  behouden;  aangezien  bij  den  Werkensehen  
 boezem  geen  scheepvaartbelangen  waren  betrokken,  beStond  tegen  die  afdamming  geen  
 bezwaar.  De  Almboezem  en  de  Zevenbansche  boezem  hebben,  zoolang  niet  behoeft  te  worden  
 gemalen,  onveranderd  hunne  vrije  loozing  behouden,  terwijl  in  hunne  scheepvaartverhoudingen  
 niet:.  is  ingegrepen.  De  drie  boezems  kunnen  derhalve,  evenals  in  den  voormaligen  toestand,  
 ten  aanzien  van  de  waterlossing,  de  waterinlating  en  de  scheepvaart,  geheel  onafhankelijk  van  
 elkander  worden  behandeld;  alleen  is  de  vrije  loozing  van  den  Werkenschen  boezem  door  de  
 sluis  van  dien  naam  gestremd,  zoodra  een  van  de  twee  groote  boezems  moet  worden  bemalen,  
 Tietgeen  hoogstens  tot  het  financieele  bezwaar  voert,  dat  die  boezem  dan  telkens  in  de  bemaling  
 moet  deelen,  doch  herhaaldelijk  geenerlei  gevolgen  heeft,  omdat  de  Werkensche  boezem  nog  
 een  duiker  bezit  tot  loozing  op  de  Bakkerskil.  De  kaden  van  den  voorboezem  reiken  in  verband  
 met  de  buitenwaterstanden  waarbij  nog  wordt  gemalen,  tot  eene  minste  hoogte  van  2.50 M.  -j-  
 N .A .P .;  de  zuidelijke  kade  vormt  tevens  den  toegangsweg van  den  bandijk naar het stoomgemaal. 
 In  het  hoofdgebouw  is  voor  elk  der  drie  boezems  eene  hevel-centrifugaalpomp  opgesteld,  
 met  een  waterverzet  van  resp.  2.5  M3,  2.5  M3  en  0.9  M3  per  secunde.  De  pompen  zuigen  het  
 water  aan  uit  een  pompkelder,  die  in  den  regel  door  twee  schuiven  in  drie  afdeelingen  is  gescheiden  
 ,  zoodanig  dat  elke  pomp  slechts  in  verbinding Staat met den  boezem waarbij  zij behoort.  
 Is  evenwel  een  der  pompen,  bijvoorbeeld  die  van  den  Zevenbanschen  boezem  defect,  dan  kan  
 die  door  de  tusschen  gelegen  schuifopening  heen,  door  de  pomp  van  den  Almboezem  worden  
 bemalen,  hetzij  met  dezen,  hetzij  alleen.  In  het  laatste  geval  moeten  in  het  toevoerriool  van  
 den  Almboezem  de  schotbalken  worden  ingebracht.  De  drie  pompen  dienen  elkander  derhalve  
 onderling  tot  reserve. 
 De  bodem  van  den  voorboezem  ligt  op  1.50  M.S&  N .A .P .;  de  beloopen  hebben  eene  helling  
 van  2  op  1.  Zoowel  de  bodem  als  de  beloopen  zijn  met  glooiing  van  zuilenbasalt  verdedigd.  
 De  grindverharding  van  den  rijweg  over  de  zuidelijke  boezemkade  is  3  M.  breed. 
 Het  toevoerkanaal  van  het  Almboezem water  bestaat  uit  twee  deelen, die elk ongeveer  175  M.  
 lang  zijn  en  die  door  den  syphonduiker  onderling  iu  verbinding staan.  De  bodem van het kanaal,  
 breed  2  M.,  ligt  op  het  peil  van  2  M.  -r- N .A .P .,  de beloopen  hebben  eene  helling van  i 1/-»  op  1.  
 Ter  weerszijden  van  het  kanaal  is  eene  kade  gelegd  met  de  kruin,  breed  1  M.,  op  het  peil  
 van  1  M.  -|-  N.A.P.  en  met  beloopen  van  2  op  1.  Bij  de  kruising  van  het  kanaal  met  den  
 landweg  genaamd  „het  Dijkje” ,  is  eene  vaste  brug  gebouwd,  wijd  4  M.  tusschen  de  evenwijdige  
 gemetselde  landhoofden,  met  eene  gekoppelde  paalfundeering  en  een  houten  dek  op  ijzeren  
 liggers.  De  Molenloop  is  längs  het  kanaal  omgelegd  tot  in  den  Zevenbanschen  boezem.