Na het medegedeelde omtrent de sluiting der Heerewaardensche. overlaten schijnt eene toe-
lichting dezer wijziging overbodig.
WIJZIGINGEN VAN HET SUBSIDIEBESLUlT DER STATEN VAN NOORD-BRABANT
EN VAN DE OVEREENKOMST TUSSCHEN DEN STAAT DER NEDERLANDEN EN HET WATERSCHAP
TOT BEVORDERING DER VERBETERING VAN DEN WATERSTAATSTOESTAND IN HET
NOORD-OOSTELIJK DEEL VAN NOORD-BRABANT.
Met het bij de wet van 26 Januari 1883 bepaalde omtrent de Heerewaardensche overlaten
waren nu § 8 van het besluit der Noord-Brabantsche Staten dd. 15 Juli 1880, en art. 2 sub b
der overeenkomst tusschen den Staat en het Waterschap, dd. 23 April 1881, niet meer in over-
eenstemming, als gevolg waarvan de genoemde Staten, onder dagteekening van 4 Juli 1883 hun
besluit dienovereenkomstig wijzigden, zooals hierachter in bijlage V is aangegeven, en de Staat
op 30 Augustus 1883 eene nieuwe overeenkomst met het Waterschap aanging, onder intrekking
der eerste; die gewijzigde overeenkomst is hierachter als bijlage V I afgedrukt.
ÜITGEVOERD ONTWERP.'
De Minister wenschte, zooals uit het voorgaande blijkt, het Maäsmond-ontwerp waarop
de wet van 26 Januari 1883 berustte, slechts als een voorloopig Schema voor de uit te voeren
werken beschouwd te zien. Eenmaal door de Wetgevende Macht in beginsel tot de scheiding
van Maas en Waal besloten, zou de tijd voor de kostbare detailopnemingen en het näder overleg
met belanghebbenden zijn gekomen, waarna eindelijk tot de vaststelling van alle bijzonderheden
der uit te voeren werken zou kunnen worden overgegaan. De Minister gaf in de beide Karners
evenwel tevens de verzekering dat met de uitvoering niet zou worden begonnen alvorehs de
Staten-Generaal in Staat zouden zijn gesteld om over die werken in hun vollen omvang te kunnen
oordeelen; bij de in te dienen wetsontwerpen tot onteigening der benoodigde gronden zou zieh
daartoe van zelf de gelegenheid aanbieden. Getrouw aan deze toezegging heeft de Minister een
tweetal jaren later, bij de indiening van de onteigeningswet ten behoeve van den aanleg der
nieuwe rivierbedding, het zoo volledig mogelijk uitgewerkte ontwerp der Regeering aan de
Volks verlegen woordiging overgelegd. Grootendeels omschreven in de bij het wetsontwerp —
later de wet van n December 1885 (Staatsblad. No. 234) — behoorende Memorie van Toelichting
met bij lagen, en overigens in een zestal ter Griffie gedeponeerde nota’s met teekeningen • en
eene algemeene raming van kosten, was dat ontwerp samengesteld zooals schematisch op plaat V
is aangeduid. Met het voorloopig ontwerp hetwelk aan de Maasmondwet ten grondslag had gelegen,
vertoonde dit plan enkele niet onbelangrijke punten van verschil, terwijl ten slotte bij de
uitvoering van de werken wederom ten aanzien van onderscheidene onderdeelen, in hoöfdzaak inge-
volge het nader met belanghebbenden gepleegde overleg, van het Regeeringsontwerp van 1885
is afgeweken. Om niet in herhalingen te vallen wordt de beschrijving van dit ontwerp en van
de bedoelde afwijkingen hier achterwege gelaten; de gelegenheid om daarop terug te komen zal
zieh vanzelf voordoen bij de onderscheidene hoofdstukken van de volgende afdeeling: „De beschrijving
van de uitgevoerde werken” .
D E R D E A F D E E L IN G .
BESCHRIJVING VAN DE UITGEVOERDE WERKEN.
Zie plaat VI.
HOOFDSTUK I- RIVIERVAK HELEIND—DONGEMOND.
RICHTING.
De in het voorloopige ontwerp, hetwelk aan de Maasmondwet ten grondslag heeft gelegen,
voor de nieuwe rivier aangenomen richting is van H e le in d tot H a g o o r t , zoowel in het Regeeringsontwerp
van 1885 als bij de uitvoering, äangehouden, doch verder benedenwaârts is daàrvan
afgeweken in dien zin, dat tusschen H a g o o r t en K e iz e r s v c c r niet de bedding van het Oude
Maasje is gevolgd, maar de rivier in eene noordwaartsche bOcht zoo dicht mogelijk längs den
bandijk van het land van Altena is gelegd. Tot deze wijziging werd besloten na gehouden
overleg met de eigenaren en de pachters van de uitgestrekte hooilanden aan den reçhteroever
van het Oude Maasje, die, hoofdzakelijk in de Langstraat, het centrum van den hooihandel
wonende, er terecht bezwaar tegen hadden door eene breede rivier van hunne perceelen te
worden afgesneden. *Wel is waar nam de oppervlakte der te ontgraven terreinen volgens het
nieuwe tracé toe, doch zulks voerde niet tot meer grondverzet of tot grootere kosten, aangezien
de hooiperceelen aan hun noordelijk uiteinde lager gelegen en van mindere hoedanigheid waren
dan längs de oevers van het Oude Maasje. Bovendien zou dit riviertje nu voor de zuiderafwatering
en voor de scheepvaart op de Langstraatsche havens kunnen dienst doen, zoodat het graven van
een afzonderlijk kanaal ten zuiden van de nieuwe rivier kon worden ontgaan. ')
Met het 00g op de uitvoering der werken had de gewijzigde richting het belangrijke voor-
deel, dat de rivier zooveel mogelijk gescheiden bleef van het Oude Maasje en dat dé grond-
werken tijdens de uitvoering derhalve door omkadingen tegen beschadiging door overstroomings-
water uit den Baardwijkschen overlaat en stormvloedswater uit den Amer konden worden
beveiligd. Daartoe werd elk der achtereenvolgens gevormde riviervakken als een op zieh zelf
staand werk beschouwd, zoodanig dat alle ontgraven grondmassa’s telkens in de dijken en kaden
of in spéciale gronddepôts werden geborgen. Van de Killen van het Bergsche veld werd
*) Later is om v'erschilleride redenen toch een ziiidérafwatenngskanaal gegraven (zie Hoofdstuk V.).