
 
        
         
		2.64  M. 4- A .P.  te  G e e r t ru id e n b e r g ,  zijn  verhoogd,  veel  flauwer  genomen,  dan met de waär-  
 genomen  waterstanden  tijdens  hooge  vloeden  overeenkwam.  De  aan  de  kaden  gegeven  kruins-  
 hoogten  zijn,  behoudens  afwijkingen  van  plaatselijken  aard,  als  volgt: 
 längs  de  zuidzijde  van  den  Amer,  het  Ramgat  en  de  Donge,  benedenwaarts  van  Geer-  
 t ru id e n b e r g   2.64  M.  +   N.A.P.  (d.  i.  0.14  M.  hooger  dan  de  in  de  wet  genoemde  minimum-  
 maat  van  2.64  M.  |j| A .P .) ; 
 längs  de  Donge  boven  G e e r t ru id e n b e r g ,  eerst  geleidelijk  verminderende  tot  2.50  M.  -j-  
 N .A .P .,  en  voorts  boven  de  Willemsbrug  andermaal  verminderende  tot  2 M.  -J- N.A.P.  bij  den  
 mond  der  Groenendijksche  haven  (Borstlappenveer);  vanaf dit punt blijft de hoogte 2 M.  +  N.A.P.  
 tot  aan  den  mond  der  ’s Gravemoersche  Vaart; 
 längs  het  Steelhövensche  Vaartje  2.45  M.  |j|  N.A.P.; 
 längs  de  Oosterhoutsche  haven  verminderende  tot  2.40 M.  -j- N.A.P.; 
 längs  het  Kromgat  verminderende  tot  2.16 M.  -j- N.A.P.; 
 längs  de  Melkhaven  2.00  M.  -j-  N .A .P .; 
 längs  de  Groenendijksche  haven  verminderende  tot  1.87  M.  -|-  N.A.P.; 
 längs  de  Donge,  bezuiden  den  mond  der  ’s  Gravemoersche  Vaart,  verminderende  tot 
 1.85 M.  - f   N.A.P.,  nabij  de  zuidelijke  grens  van  den  Dongendijkschen  polder;  
 längs  de  Gravemoersche  Vaart  tot  aan  de  Hooge  Brug  2.00 M.  -}- N.A.P.;  
 längs  het  Oude  Vaartje  verminderende  tot  1.83 M.  +   N.A.P. 
 Zuidwaarts  van  de  Hooge  Brug  is  de  bekading  längs  de  ’s Gravemoersche  Vaart  niet  verhoogd, 
   doch  bij  die  brug  is  eene  keersluis  gebouwd,  waarmede  de  hooge  vloeden  uit  de  vaart  
 kunnen  worden  gekeerd.  Met  hetzelfde  doel  zijn  in  de  rechterbekading  van  de  ’s Gravemoersche  
 Vaart,  beneden  de  Hooge  Brug  twee  keersluisjes  gebouwd,  tot  keering  van  vloedwater  uit  de  
 landen,  genaamd  „de  Lage  Weg”   en  „de  Velden” . 
 De  totale  lengte  van  de  verhoogde  en  verzwaarde  kaden  längs  de  zuidzijde  van  den Amer,  
 de  Donge  en  hare  takken,  aangeduid  op  plaat  V I ,  bedraagt  nagenoeg  50  kilometer.  In  het  
 algemeen  zijn  de  kaden  daarbij  gebracht  op  eene  kruinsbreedte  van  1  M.,  met  eene  tonrondte  
 van  0.05  M.,  een  buitenbeloop  van  2  op  1  en  een  binnenbeloop  van  3  op  1.  Waar  de  bestaande  
 beloopen  eene  flauwere  helling  vertoonden,  zijn  evenwel  00k  de  nieuwe beloopen  zooveel  flauwer  
 aangelegd;  in  hoofdzaak  was  dit  het  geval  aan  de  binnenzijde  van de bekading  längs  de  zuidzijde  
 van  den  Amer,  tusschen  de  Donge  en  de  haven  van  D r im m e len ,  alwaar  de  beloopen  eene  
 helling  van  4  tot  ruim  5  op  1  bezitten.  Het  buitenbeloop  van  deze  bekading  is ,  wat  betreft  de  
 op  de  stormstreek  gelegen  vakken,  eveneens  tot  4  op  1  verflauwd. 
 Voor  de  kadeverhooging  heeft,  uit  den  aard  der  zaak  in  ’t  algemeen  geeir grondaankoop  
 plaats  gehad;  alleen  längs  de  Melkhaven,  alwaar  de  oostelijke  bekading  moest  worden  achteruit  
 gelegd,  was  zulks  niet  te  ontgaan.  Alvorens  met  de  werken  werd  begonnen  hebben  de  belang-  
 hebbende  eigenaren  en  polderbesturen  eene  verklaring  overgelegd,  inhoudende,  dat  zij  zieh  tegen  
 de  voorgenomen  verhooging  en  verzwaring  niet  zouden  verzetten.  De  benoodigde  hoeveelheid  
 grond  is,  tegen  vergoeding,  grootendeels  van  de  buitengronden  gehaald;  de  verzwaring  is  in  t  
 algemeen  aan  de  binnenzijde  der  bestaande  kaden  uitgevoerd.  De  aanleg  der  werken  heeft  
 vaksgewijze  in  de  jaren  1905— 1908  plaats  gehad;  na  de  voltooiing  werden  de  kadevakken, 
 voor  zooveel  noodig  öf  gewenscht,  met  het  00g  op  den  eerstvolgenden  winter  bekramd, ^en  aan  
 de  betrokken  eigenaren  of  waterschappen  in  onderhoud  overgegeven. 
 De  drie  keersluizen  werden  reeds  gebouwd  in  de  jaren  1903  en  1904,  nadat  de  in  te  
 nemen  terreinstrooken  ondershands  waren  aangekocht.  De  keersluis  in  de  ’s  Gravemoersche  
 Vaart,  bij  de  hooge  brug  is  wijd  7-9°   M.  en heeft  eene  slagdrempel  diepte  van  1.50 M. —  N.A.P.  
 Zij  is  opgetrokken  uit  metselwerk  op  eene  houten  paalfundeering,  met  toepassing van  hardsteen  
 voor  de  aanslagen,  hoekblokken  en  dekzerken;  de  bovenkant  der  muren  reikt  tot  2.46  M.  +   
 N.A.P.  De  waterkeering  wordt  gevormd  door  houten  puntdeuren,  die  zoowel  een  beneden-  als  
 '  een  bovenaanslag  hebben;  de  laatste  wordt  gevormd  door  een  horizontalen  geconstrueerd  ijzeren  
 ligger,  die  op  de  sluismuren  rust.  De  deuren  steken  in  den  geopenden  stand  over  de  halve  
 lengte  buiten  het  voorfront  van  de  sluis  uit.  Zij  worden  in  gewone  tijden  vastgezet  en  bij  
 opkomenden  stormvloed  door  het  personeel  van  het  centraalstation  der  electrische  bemaling aan  
 de  Willemsbrug  gesloten;  ter  voorkoming  van  hevig  dicht  slaan  bij  den  instroomenden  vloed  is  
 elke  deur,  door  middel  van  een  ketting,  waaraan  in  het  midden  een  zwaar  gewicht  hangt,  met  
 een  ducdalf  verbonden.  De  keersluis  is,  doör  middel van  kaden  op  het peil van  2.30 M.  -j- N.A.P.  
 in_aansluiting  gebracht  met  den  achtergelegen  provincialen  weg. 
 Buiten  de  sluis  is  de  linkeroever van  de  ’s Gravemoersche Vaart  als  los-  en  laadplaats ingericht. 
 De  keersluisjes  ter  bescherming  van  de  landen,  genaamd  „de  Lage  Weg”   en  „de Velden” ,  
 zijn  gebouwd  van  steen  op  eene  houten  paalfundeering;  de waterkeering wordt gevormd  door  eene  
 houten  wachtdeur.  Het  eene  sluisje  is  gelegen  in  de  „Sloot” ,  uitmondende  in  de  ’s Gravemoersche  
 Vaart  aan  den  rechteroever,  op  ongeveer  35  M.  beneden  de  Hooge  Brug  en  heeft  eene  wijdte  
 in  den  dag  van  4  M.  bij  eene  slagdrempeldiepte  van  0.75  M.  -r- N.A.P.;  het  andere  vormt  de  
 uitmonding  van  de  ’s  Grevelduinsloot  in  de  Gravemoersche  Vaart  aan  den  rechteroever,  op  
 ongeveer  1125  M.  beneden  de  Hooge  Brug  en  heeft  dezelfde  dagwijdte,  doch eene  slagdrempeldiepte  
 van  1  M.  -i- N.A.P. 
 De  kosten  hebben  bedragen  als  volgt: 
 Keersluis  in  de  ’s Gravemoersche  Vaart. 
 Grondaankoop    .............   J 
 Bestek  N°.  123,  dienst  1903,  wegens  het  maken  van  de  
 keersluis  met  daarbij  wederzijds  aansluitende  kaden,  alsmede  van  
 eene  los-  en  laadplaats...............................................................................   ,, 
 Keersluizen  längs  de  ’s  Gravemoersche  Vaart  in  de  „Lage  
 Weg”   en  „de  Velden” . 
 Grondaankoop.......................................................................................... f 
 Bestek  N°.  203,  dienst  1903,  wegens  het  maken  van  twee  
 keersluisjes  in  de  uitwateringen  op  de  ’s  Gravemoersche  Vaart  
 van  de  landen,  genaamd  „de  Lage  Weg”   en  „de  Velden”     „  11. 
 431.— 
 /   15,157-— 
 12,432.-