weldra beheerschte. Op het einde der i ; de eeuw bereikte de wanverhouding bij S c h en k en s ch an s
haar maximum en voerde de Waal zoöveel a f , dat er maar J/a4 gedeelte van het Duitsche opperwater
voor den Neder-Rijn en den IJssel te zamen overbleef.J)
Daar het opperwater van Maas en Waal zieh, zooals reeds opgemerkt, sedert 1421 in
hoofdzaak op het Bergsche Veld ontlastte, werd de Merwede beneden H a rd in x v e ld aan Sterke
verzandingen ten prooi en vertoonde hare bedding gaandeweg minder gesehiktheid om aan den
afvoer van hoög opperwater en ijs deel te nemen.
Op het Bergsche Veld kwamen langzamerhand wederom platen droog te vallen, die zieh
door aanslibbing en begroeiing in omvang en hoogte uitbreidden, om geleidelijk slechts een
verward net van killen open te laten, die de zorg voor den afvoer der'vereenigde Maas- en
Waalwateren van de voormalige open zee overnamen. A l heel siecht kweten die killen zieh
evenwel van deze taak. Wel waren zij in Staat de Merwede bij normale afvoeren laag af te
zuigen — veel sterker dan D o rd r e ch t en R o t te rd am wegens hunne scheepvaart naar den
Rijn lief was — maar bij hoog opperwater bood haar profiel weldra niet voldoende ruimte om
de Merwede krachtig te ontlasten en , wat nog erger was, bij ijsgang geraakten de killen
spoedig verstopt, zoodat de verlamde rivier längs D o rd r e c h t , in wat jammerlijken toestand die
zieh 00k bevond, alsdan wederom de eenige afvoerweg voor water en ijs vormde.
Steeds meer aanvoer van boven en minder gelegenheid tot afvoer naar zee, dät was alzoo het
onverkwikkelijke schouwspel, hetwelk zieh nä 1421 aan het oude W o u d r ich em vertoonde, en de
toestand was in het begin der i8de eeuw zöö hachelijk geworden, dat men voor de Alblasserwaard
eene dergelijke toekomst vreesde als de Groote Waard bij den St. Elisabethsvloed was beschoren.
Met dien achteruitgang op de Merwede hield het bederf van den Waterstaatstoestand längs
de Maas meer dan gelijken tred. Niet alleen dat hare waterlossing bij W o u d r ich em steeds
meer werd belemmerd, bij H e e r ew a a rd en moest zij in tijden van nood bovendien telkens
grootere massa’s water en ijs van de Waal ontvangen en, voor zoover hare bedding dan geen
ruimte bood om al het vreemde met het eigen water en ijs te bergen, waren het slechts de
inundatie’3 in N o o rd -B ra b a n t die uitkomst konden geven en het doorbreken der rivierdijken
vo'orkomen of verschuiven. Telkens en telkens stond dan 00k een groot deel dier proviricie
blank en vooral de streek rond ’s -H e r to g e n b o s ch kreeg ruim haar aandeel in dien waterlast.
Niet alleen dreigde deze haar van de zijde der Maas, doch bovendien van uit de Peel en de
Belgische Kempen, want het water van het 260,000 H.A. groote stroomgebied van de Dieze
ondervond telkens zoöveel belemmering bij de afstrooming op de Maas, dat het eerst de kom
rond ’s -H e r to g en b o s ch vol zette, om vervolgens geleidelijk een uitweg te zoeken over den
onbekaden oever boven H ed ik h u iz en .
DE BEERSCHE MAAS.
Onder de in Noordoostelijk N o o rd -B ra b a n t in het begin der I4de eeuw gelegde zomer-
dijken, neemt de Groenendijk de voornaamste plaats in. Deze strekt van den linker Maasdijk
*) U it het rapport van Pa s s a v a n t aan d e S ta ten van H o l l a n d , anno 1696. (St o r m -B u y s in g blz. 21.)
boven Meg en tot de zuidwaarts gelegen hooge gronden onder B e r ch em en was vroeger bekend
onder den naam van „Seghedyck” , vormende de grens tusschen het land van Ravenstein en het
Graafschap Megen. Volgens het ééne charter werd die dijk in 1331 g e legd1), volgens een ander
evenwel bestond hij reeds in 1326.2)
De Iieer v a n R a v e s t e in liet den Seghedijck telkens eigenmächtig doorsteken, waardoor
het water in de Meijerij lcwam en daar zoöveel schade berokkende, dat de Schout van s Her-
to g e n b o s ch in 1365 van den H e r t o g VAN B r a b a n t het bevel ontving om „den Seghedijck
hogher ende breder dan die Maesdijck is” te maken en op het behoud dier afmetingen jaarlijks
toe te zien. Dit belette evenwel niet dat de dijk telkens weer door R a v e n s t e in werd door-
gestoken en door de benedenlanden gedieht. Volgens eene overeenkomst van 1 Mei 1565 tusschen
Meg en en Maasland werden de kosten van herstel telkens voor gemeenschappelijke rekening
genomen.
Toen het Graafschap Meg en in 1569 evenwel om redenen van defensie meer heil verwachtte.
van den Heer VAN R a v e n s t e in dan van den H e r t o g v a n B r a b a n t , liet het Maasland in den
steek en werd het met RAVENSTEIN eens om blijvende overlaten in den Groenendijk te maken,
waarvan het peil door afbiters uit het land van Maas en Waal zou worden vastgesteld. Hierdoor
kregen de' Gelderschen feitelijk eene stem in de regeling van den inwendigen waterstaatstoestand
van Noordoostelijk N o o rd -B r a b a n t , de afvoer van, zomerwater dwars over het binnendijksche
land werd door onmiddellijk belanghebbenden onderling geregeld en als zoodanig is de overeenkomst
van 1569 te beschouwen als de oorsprong van de Beersche Maas. Wel is waar teekende
Maasland bij de Staten-Generaal der Vereenigde Nederlanden protest tegen die overlaten aan,
maar zonder succès, want de heer VAN R a v e n s t e in was geen gehoorzaamheid aan de besluiten
der, Staten verschuldigd en deze gingen er dan 00k eindelijk, dd. 21 September I734> toe
over om binnen het gebied der Generaliteitslanden eene nieuwe waterkeering te 'leg g en , die
Maasland voor het afkomende zomerwater moest behoeden. Deze, de zoogenaamde Schutlakensche
dam, bleek evenwel niet aan het doel te beantwoorden; niettemin bracht hij den polder van
Megen in een hachelijken waterstaatstoestand en het was niet vöör het tijdperk der Fransche
omwenteling dat die dam werd doorgestoken en het land van Megen in zijn oud recht van
uitwatering hersteld.
De natte zomer van het jaar 1816 gaf vervolgens aanleiding tot eene krachtige beweging
in Noordoostelijk N o o rd -B r a b a n t om tôt een beteren waterstaatstoestand te geraken. Van
Regeeringswege werd toen een plan opgemaakt voor een afwateringskanaal van G r a v e naar het
Oude Maasje, doch dit ontwerp kwam niet tot uitvoering wegens gebrek aan financieelen steun
van wege vele der betrokken polders. Het Gewestelijk Bestuur liet daarop in de jaren 1821 en
1822 zoowel den Groenendijk als den Schutlakenschen dam dichten en hiermede ontbrandde de
doorsteekwoede uit vorige eeuwen opnieuw, waarvan menige militaire bewaking längs den Groenendijk
tot in onze dagen zou kunnen getuigen.
9 HERMANS »Chartres en geschiedkundige bescheiden betrekkelijk het land van Ravenstein” 1850, blz. 146.
*) V a n DER A a , »Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden” , 1843. IV deel blz. 883.