HOOFDSTUK VIII. DE SLUITING VAN DE HEEREWAARDENSCHE OVERLATEN EN DE
VERHOOGING VAN DE WAALDIJKEN.
INLEIDING.
De wet van 26 Januari 1883 (Staatsblad N°. 4), tot het verleggen van de uitmonding der
rivier de Maas, bepaalt ten aanzien van de Heerewaardensche overlaten, dat tot eene geleidelijke
beteugeling zal worden overgegaan, met dien verstände, dat de volledige afsluiting niet zal plaats
hebben dan gelijktijdig met de opening van het riviervak Heleind— Dongemond. Zooais reeds
in de tweede afdeeling is toegelicht, bevatte het aanvankelijk aan de Staten-Generaal voorgelegde
wetsontwerp deze bepaling niet. De Regeering toch had zieh op het standpunt geplaatst, dat de
sluiting van de Heerewaardensche overlaten niet in rechtstreeksch verband stond met de vor-
ming van de nieuwe rivier, en dat die, door de rivierbelangen gevorderde afsluiting in elk geval,
00k zonder dat tot de verlegging van den Maasmond werd besloten, zou moeten, plaats hebben.
Reeds in 1881 waren, in verband met de vordering der verbetering van de Waal* de eerste
werken tot beteugeling dier overlaten aanbesteed. In de zitting van de Tweede Karner van 29
November 1882 werd de genoemde bepaling. evenwel bij amendement in het wetsontwerp op-
genomen.
Ten aanzien van den te betrachten spoed bij de geleidelijke beteugeling van de overlaten
was, zoowel in het besluit der Noord-Brabantsche Staten van 4 Juli 1883 ]), als in de, onder
dagteekening van 30 Augustus 1883, tusschen den Staat en het Waterschap ter bevordering der
verbetering van den waterstaatstoestand in het N.O. deel van N o o rd -B rab an t gesloten over-
eenkomst 2) bepaald, dat bijaldien de Heerewaardensche overlaten vdör of op den i sten November
van de jaren 1884, 1888 en 1891 niet alle minstens gebracht zouden zijn op de waterkeerende
hoogte, overeenkomende met de hierna, voor elk dier jaren aangegeven hoogte aan de Rijks-
peilschaal te S t .-A n d r ie s (Waalzijde), de uitbetaling van de termijnen der in de kosten van
de Maasmondverlegging verleende bijdragen, in de genoemde en in de volgende jaren zou worden
uitgesteld tot het jaar, waarin de overlaten minstens aan die hoogte zouden zijn gebracht, namelijk:
1 November 1884 op 7-— M. -j- A.P.
1 ,, 1888 ,, 7.5.0 „ „
1 „ 1891 | 7.90 | + „
Bij de 'mondelinge behandeling van de Maasmondwet in de Tweede Karner der Staten-
Generaal werden onder meer de gevolgen ter sprake gebracht, welke de afsluiting van de
Heerewaardensche overlaten zou hebben voor de Waaldijken en daarbij verklaarde de Minister
in de zitting van 28 November 1882, dat eene tegemoetkoming in de kosten eener verhooging
van de Waaldijken, wanneer die noodig mocht zijn gebleken als een welbewezen gevolg van
de dichting der overlaten, in overweging zou kunnen worden genomen.
') Zie bijlage V .
’ ) Zie bijlage V I .
Bij. de voorbereiding van de werken tot/voortzetting der beteugeling van de Heerewaardensche
overlaten rezen onderscheidene administratieve bezwaren tusschen het Rijk eenerzijds en het
bestuur van den buitenpolder van Heerewaarden, benevens de belanghebbenden in het N.O.
deel van No.ord-Brabant anderzijds. Na langdurige onderhandelingen, die herhaaldelijk werden
afgebroken en wederom hervatJ), werd in 1888 door het bestuur.van den genoemden buitenpolder
de vereischte vergunning voor het leggen van. een beteugelingsdijk verleend, onder voor
het Rijk aannemelijke voorwaarden.
De Gedeputeerde Staten van G e ld e r lan d , krachtens het Geldersche rivierpolderreglement
tot goedkeuring van die vergunning geroepen, maakten evenwel bezwaar hunne medewerking tot
de getroffen regeling te verleenen, voordat zou zijn voorzien in de gevolgen, die de bij de
sluiting van de overlaten te verwachten verhooging van den waterspiegel op de Waal zou
hebben voor de waterkeeringen der naburige polderdistricten.
Als gevolg van het hieromtrent in 1889 door den toenmaligen Minister met het College
van Gedeputeerde Staten gevoerde overleg, werd overeengekomen, dat wanneer, na den aanleg
van den beteugelingsdijk door de Heerewaardensche overlaten tot de hoogte van 7.90 M. boven
A .P. aan de peilschaal te S t .-A n d r ie s , een winter zou zijn voorbijgegaan, door deskundigen
van het Rijk en de provincie, wederzijds twee aan te wijzen, voor zdoveel mogelijk op grond
van gedane waarnemingen en overigens längs den weg van berekening, verslag zou worden
uitgebracht over de vraag o f en zoo ja welke verhooging de waterspiegel der rivier de Waal
tengevolge van de dichting der overlaten bij den hoogst bekenden waterstand zou ondergaan,
en dat daafna~ eene gelijke verhooging van de dij'ken der betrokken dijksdistricten zou plaats
-hebben, voor zoover die dijken zouden blijken te.blijven beneden een door de genoemde des-
kundigen vast te stellen maat, waarop rivierdijken in het algemeen bij open water boven den
hoogst bekenden waterstand behooren verheven te zijn. De door het polderbestuur van Heerewaarden
verleende vergunning werd daarop door Gedeputeerde Staten van G e ld e r la n d goed-
gekeurd, terwijl de Minister zijnerzijds de toezegging deed om, indien op de overeengekomen
wijze de noodzakelijkheid van de dijksverhooging zou zijn vastgesteld, het verleenen van eene
Rijksbijdrage van twee derden in de kosten daarvan aan de Staten-Generaal te zullen voorstellen^
De vergunning van den buitenpolder van Heerewaarden, verleend nadat de Heerewaarden-
sche overlaten reeds tot het peil van 7 M. - f A.P. waren beteugeld, hield, in afwijking met het
besluit der Noord-Brabantsche Staten, de bepaling in, dat de verdere beteugeling tot 7.50 M. -f- A.P.
moest worden tot stand gebracht vdör 1 November 1890 en die tot 7-9° M. -j- A.P. voor
1 November 1892.
DE SLUITING VAN DE HEEREWAARDENSCHE OVERLATEN.
Het terrein der Heerewaardensche overlaten is ruim een uur gaans lang en strekt zieh uit
van de bedijking van het land van Maas en Waal bij D reum e l tot de bedijking van de Bom-
melerwaard boven den Meidijk bij R o s sum. In den voormaligen töestand waren daarin in
') Zie hieromtrent de vierde afdeeling.