
 
        
         
		Fig.  27,  B r u g   o v e r   h e t   He'usdemsch  k a n a a l. 
 D o o r s n e d e   o v e r   het m id d e n   e e n e r   v a s t e   o v e r s p a n n in g . 
 Elke  hoofdligger  van  de  draaibrug  is  samengesteld  volgens'  een  vakwerkstelsel  van  de  eerste  
 orde,  bestaande  uit  een  rechten  bovenrand,  een  gebogen  onderrand,  verticale  stijlen  en  hellende  
 drukschoren.  In  het  midden  en  aan  de  einden  zijn  de  randen  door  platen  verbonden,  die  aldaar 
 een  vollen  wand  vormen.  De  totale  lengte  der  hoofdliggers  bedraagt  50  M.,  tusschen  de  ässen  
 der  opleggingen  49  M.,  de  breedte  van  midden  tot  midden  der  hoofdliggers  5-45  M.,  de  hoogte  
 tusschen  de  horizontale  platen  in  het  midden  3  M.  en  boven  de  opleggingen  2  M.  Het  aantal  
 velden  is  een  en  twintig. 
 De  randen  hebben  den  ”j"  vorm  en  bestaan  uit  eene  lijfplaat  met  twee  hoekijzers,  waarop  
 de  randplaten  zijn  geklonken.  De  stijlen  zijn  in  doorsnede  kruisvormig  en  zijn  samengesteld  uit  
 vier  hoekijzers.  De  schoren  zijn  van  den  dubbelen  |  vorm  en  zijn  gevormd  uit  eene  plaat met  
 vier  hoekijzers. 
 De  hoofdliggers  zijn  onderling  verbonden  door  twee  hoofddwarsdragers,  twintig  dwarsdragers  
 en  twee  eindschotten.  De  hoofddwarsdragers,  hoog  1,538 M.,  zijn  samengesteld  uit  eene  verticale,  
 door  hoekijzers  verstijfde  plaat,  welke  onder  en  boven  is  voorzien  van  hoekijzers  en  van  eene  
 tot  vier  randplaten.  Ter  weerszijden  van  de „'hoofddwarsdragers  ligt  een  dwarsdrager,' ho og' 
 1.298  M.,  bestaande  uit  eene  verticale  plaat,  twee  bovenrandhoekijzers,  eene  bovenrandplaat  en  
 twee  onderrandhoekijzers.  De  achttien  normale  dwarsdragers  bestaan  uit  eene  verticale  plaat,  
 hoog  0:50  M.,  vier  hoekijzers  en  over  een  gedeelte  hunner  lengte  uit eene boven-  en eene  onder-  
 randplaat.  Bij  de  verbinding  met  de  stijlen  zijn  zij  versterkt  door  eene  verticale  driehoekige  
 plaat,  welke  met  hoekijzer  tegen  den  onderrand  is  bevestigd.  Bij  de  einddwarsdragers  is  de  
 verticale  plaat  0.56  M.  hoog.  De  eindschotten,  samengesteld  uit  eene  verticale  plaat  en  twee  
 hoekijzers,  zijn  gebogen  met  eene  straal  van  25.17  M. 
 De  hoofddwarsdragers  zijn  door  twee  daaraan  bevestigde  hoofdlangsliggers,  hoog  1.15  M.,  
 met  elkander  gekoppeld.  Overigens  zijn  de  dwarsdragers  verbonden  door  vier  langsliggers  voor  
 tramverkeer,  hoog  0.27  M.  en  drie  langsliggers  voor  gewoon  verkeer,  hoog  0.16  M..  tot 0.21  M.  
 Van  deze  laatste  is  die,  in  de  as  der  brug  gelegen,  een  geconstrueerde,  de  beide  buitenste  zijn  
 van  y   ijzer;  de  vier  langsliggers  voor  tramverkeer  zijn  geconstrueerd.  Om  aan  het geheel meer  
 stijfheid  te  geven  zijn  de  langsliggers  niet  opgelegd  maar  bevestigd;  de  geconstrueerde  zijn  
 niet  alleen  aan  de  dwarsdragers  geklonken,  doch  bovendien  met  elkander  verbonden  door  eene  
 plaat,  welke  op  hunne  bovenranden  is  bevestigd  en  op  den  dwarsdrager  rust. 
 Ter  hoogte  van  de  onderrandplaten  zijn  windkruisen  aangebracht,  die  telkens  twee  velden  
 der  brug  onderspannen;  in  de  tusschengelegen  knooppunten  zijn  de  hoofdliggers  bovendien  
 onderling  door  hoekijzers  en  platen  gekoppeld.  Deze  windkruisen  en  dwarskoppelingen  zijn  aan  
 de  langsliggers  opgehangen. 
 De  dekken  en  de  leuningen  körnen  overeen  met  die  der  vaste  overspanningen;  de  tonrondte  
 bedraagt  0.192  M.  Boven  de  spil  is  het onderdek  vervangen  door  eene  ijzeren  plaat;  in  de  dekken  
 zijn  luiken  aangebracht,  die  toegang  geven  tot  de  bewegende  deelen.  In  fig.  28  is  eene  normale  
 dwarsdoorsnede  van  de  draaibrug  voorgesteld. 
 In  den  draaipijler  is  een  gegoten  ijzeren  spilkoker  bevestigd  en  ingemetseld.  Deze  koker  
 omgeeft  ter  hoogte  van  1.39  M.  de  gesmeed  ijzeren  spil,  die  eene  lengte  heeft  van  2.82  M.  en  
 eene  middellijn  in  het  midden  van  0.38 M.  Op  de  spil  zit  een  stalen  taatskom,  waarin  de bronzen  
 taats  rust.  Deze  taats  is  bevestigd  in  de  muts,  die  0.96  M.  lang  en  breed  is  en  door  vier  
 hangbouteii  van  13.3  C.M.  middellijn  den  onderring  draagt,  waarop  de  hoofdlangsliggers  met