Behoefte aan de scheiding van Maas en Waal.
HOOG ÖPPERWATER.
Ook bij open rivier waren doorbraken längs de Maas en de Waal niet zeldzaam, door dat
de dijken, telkens doorweekt door langdurig hoog opperwater, ten slotte aan den druk van het
water geen weerstand konden bieden. Verlaging der hoogste rivierstanden en verkorting van hun
duur vormden dan ook in de tweede plaats eene behoefte, waarin de opening van een zelfstan-
digen mond voor de Maas moest voorzien. In welke mate men zieh mocht vleien dit doel te
zullen bereiken, blijkt uit de nota van den Hoofd-Ingenieur ROSE, welke, zooals in de volgende
afdeeling zal worden toegelicht, eene historische beteekenis in de wording van den Maasmond
heeft verkregen en als bij läge I achter dit werk is afgedrukt. Hiernaar zij derhalve verwezen.
OVERLATEN.
Doch bovendien was het voor N o o rd -B r a b a n t eene behoefte de opheffing der overlaten
voor te bereiden, in de eerste plaats de Heerewaardensche overlaten, welke voor een groot deel
de oorzaak van zijne waterrampen vormden, en in de tweede plaats die van B o k h o v e n ,
V lijm e n , B a a rdw ijk en B e e r s , waardoor de provincie telkens voor een groot deel ongevraagd
werd geinundeerd en welke noodzakelijk waren om berging en afleiding aan het bovenwater te
bieden zoolang de Maas niet längs een zelfstandigen mond in den afvoer kon voorzien.
De Beersche Maas namelijk leidt bij standen, hooger dan 10.35 M. -f- A.P. te G ra v e , water
van de Maas af; daarentegen brachten de Heerewaardensche overlaten bij Waalstanden boven
6.70 M .-j-A .P . te S t .-A n d r ie s doorgaans water op de Maas, terwijl bij standen, hooger dan
4.40 M. -{- A.P. te H e d ik h u iz e n , door den Bokhovenschen overlaat bij wassende rivier gewoonlijk
afvoer en bij vallende rivier in den regel aanvoer van water plaats had. De werking der Beersche;
Maas werd nagenoeg alleen beheerscht door de waterstanden op de Maas zelve, waarbij zieh,
wegens de groote uitgestrektheid en de kleine diepte van den overlaat nochtans de invloed van
den wind in Sterke mate deed gevoelen. De afvoer der Heerewaardensche overlaten was,- als
zijnde afhankelijk van de gelijktijdige standen op de Waal en de Maas, aan zeer groote wisse-
lingen onderhevig. De werking van den Bokhovenschen overlaat eindelijk werd vooral beheerscht
door de Waalstanden, welke bij de gemeenschap der rivieren te H e e r ew a a rd e n en te Wou-
d r ich em meestal meer dan de eigen afvoer van de Maas, de hoogte van hären waterspiegel
längs N o o rd -B ra b a n t bepaalden.
Het uitgestrekte gebied vau N o o rd -B r a b a n t , dat bij werking der overlaten geregeld over-
stroomd werd, is op plaat I gekleurd aangeduid. De grenzen dier inundatie’s aan de zijde der
hooge gronden veranderden uit den aard der zaak telkens meer of minder met het peil van den
waterspiegel en bij overloop der leidijken längs de traverse der Beersche Maas kon het over-
stroomingsgebied bovendien aanmerkelijk worden uitgebreid, zooals mede op plaat I is aange-
geven. Herhaaldelijk strekte de schade zieh door dijkbreuken echter over eene nog grootere
oppervlakte uit, zooals in 1876 tengevolge van de doorbraak bij B la uw e s lu is en in 1880 ten-
gevolge van de doorbraken bij D r ie h u iz e n en bij N ieuw k u ik .
Om een denkbeeid te geven van de watermassa’s welke bij hoog opperwater gelijktijdig
Behoefte aan de scheiding van Maas en Waal. 21
längs de vcrschillende wegen werden afgevoerd, diene dat de Maas tusschen 5 en 8 Februari
1862 boven C u y k volgens berekening een vermögen had van 2500 M3 per secunde, dat ?.ij hiervan
door den Beerschen overlaat 900 M3 verloor, bij H e e r ew a a rd e n daarentegen 1050 M3 van de
Waal ontving en eindelijk wederom Soo M" per secunde over den Bokhovenschen overlaat in
N o o rd-B rab an t; wierp. ’) Het noordelijk deel derer provincie werd dus van de Maaszijde
oyerstroomd met 1700 M3 per secunde, terwijl zieh van de landzijde daarbij voegde het hemel-
water uit het 260,0,00 H.A. groote stroomgebied van de Diezc en bovendien het water uit de
Peel. De Baardwijksche overlaat voerde in de genoemde periöde slechts gemiddeld 350 M* per
secunde af, zoodat het overgroote deel -van het overstroomingswater in de door het inundatie-
gebied van N o q rd -B r a b an t gevormde kommen werd opgeborgen. -
Hebben de bovengenoemde afvoercijfers volgens berekening gelijktijdig gegolden, de voor
zoover mogelijk waargenomen máxima worden daardoor niet voorgesteld. Ten eir.de deze te
leeren kennen zijn bij de voorbereiding der verlegging van den Maasmond uitgebreide afvoer-
metingen gedaan en daarnaar worden die maxima geacht bij effin rivier te hebben bedragen
als volgt :
Voor dir Maas boven den Beerschen overlaat 2700 M3 per secunde (25 Dec. 1SS0). •
den Beerschen Overlaat (bij S te rk en Noordoosten wind) 940 M 3 per sefcunde (30 Dec. 1882).
- „ „ Bokhovenschen overlaat (naar binnen) 790 M" per secunde' (5 Jan. 1:883).
Baardwijkschen overlaat 1500 a 1800 M.3 por secunde (29 Dec. 1SS0).
Hiernaar kon de ontlasting van het Brabantsche inundatiegebied derhalve belangrijk meer
bedragen dan voor de période 5 ”8 Februari 1862 werd berekend.
D e ip r ia n g -d e r Heerewaardensche overlaten was veelal zoo hevig, d a t de Maas .tusscheû
L ¡ th en H ed ik h u iz e n , volgens de waarnemingen, belangrijk meer water afvoerde, dan boven
den Beerschen overlaat.
AFWATERING IN DEN ZOMER.
De behoefte, welke N o o rd -B ra b a n t en de Geldersehe Maas-districten gevoel'den aan betere
afwatering in den zomer en waarin alleen verbetering kon worden gebracht door de Maas te
onttrekken aan den invloed van de Waal, is in de genoemde nota van den Hoofd-Ingenieur
R ose, aan de hand van waargenomen waterstanden uitvoerig toegelicht.
Q t V a n D ie s e n . Toestand van de Maas läng s N o o r d -B r a b a n t bij hoogen waterstand 18 7 2 , blz. 18.