
 
        
         
		SUBSIDIE-OVEREENKOMST  MET  H ET  W A TER SCH A P   V AN   N.O.  NOORD-BRABANT, 
 dd.  23  A PR IL   1880. 
 Tusschen  den  Staat  der  Nederlanden,  ten  deze  krachtens  aanschrijving  van  den  Minister  
 van  Waterstaat,  Handel  en  Nijverheid  van  den  18  April  1881,  litt.  A ,   vertegenwoordigd  door  
 den  Commissaris  des  Konings  in  de  provincie  N o o rd -B ra b a n t ,  ter  eene~zijde  en  het  bestuur  
 van  het  Waterschap  ter  bevordering  der  verbetering  van  den  waterstaatstoestand  in  het  noord-  
 oostelijk  deel  van  N o o rd -B r a b a n t ,  als  daartoe  gemachtigd  bij  besluit  van  de  vergadering  
 van  hoofdingelanden  van  dat  waterschap  van  den  öden  April  j.l.  ter  andere  zijde,  is  overeen-  
 gekomen  als  volgt: 
 Art.  1. 
 Door het waterschap  ter bevordering  der  verbetering van  den waterstaatstoestand  in het noord-  
 oostelijk  deel  van  N o o rd -B r a b a n t ,  wordt  aan  het  Rijk  een  bijdrage  van  twee  millioen  gülden  
 verleend  in  de  kosten  van  aanleg  der  werken,  bedoeld  in  de missive van  den Minister  van Waterstaat, 
   Handel  en  Nijverheid,  van  7  Januari  1880,  No.  8,  nader  toegelicht  door  de  nota  van  den  
 Hoofd-Ingenieur  van  den  Waterstaat  in  N o o rd -B r a b a n t ,  van  8  Juni  1880,  welke werken  zijn: 
 i°.  Heropening  van  het  Oude  Maasje. 
 2°.  Het  opheffen  en  sluiten  der  Heerewaardensche  overlaten. 
 30.  Voorziening  in  de  uitwatering: 
 ci.  der  landen  längs  het  Oude  Maasje; 
 b.  van  de  läge  polders  op  de  Donge  uitwaterende; 
 c.  de landen gelegen in het inundatiegebied van de Dommel en de Aabij  ’s -H e r to g en b o s ch ; 
 d.  der  landen  uitwaterende  op  de  Bleek-  en  de  Oostkil. 
 De  ontwerpen  der  werken  sub  a  tot  en  met  d   worden  in  overleg  met  Gedeputeerde  Staten  
 van  N o o r d -B r a b a n t ,  die  belanghebbenden  hooren,  ppgemaakt. 
 Art.  2. 
 De  bijdrage,  in  art.  1  genoemd  wordt  verleend  onder  de  navermelde  voorwaarden: 
 a.  Dat  een  gedeelte  dier  bijdrage,  tot  een  bedrag  van  ten  hoogste  drie  honderd  duizend  
 gülden  ( /  300,000.— )  speciaal  zal  worden  aangewend  tot  het  aanleggen  van werken,  die mochten  
 dienen  om  aan  het  waterschap  het  volledig  genot  van  den  nieuwen  toestand  te verzekeren,  door  
 het  tot  stand  brengen  van  een  beteren  waterafvoer,  het  maken  van  irrigatiewerken  en  het  
 afsluiten  van  het  peelwater  aan  de  grenzen  van  het  waterschap. 
 In  gemelde  som  van  f  300,000.—   zijn  niet  begrepen  de  kosten  van  een  te  graven  kanaal  
 van  ’s -H e r to g e n b o s ch   naar  de  Maas. 
 b.  Dat de bijdrage  zal worden voldaan  in  jaarlijksche  termijnen,  en wel  gedurende de eerste vijf  
 jaren  (aanvangende  met  het  einde  van  het  jaar,  waarin  door  het  Rijk  met  de  werken  een  begin  
 zal  zijn  gemaakt)  eile  groot  f  40,000.— , wordende  de betaling  tijdelijk gestaakt,  wanneer  den  i slen  
 October  van  het  5de  jaar,  nadat  van  den  aanvang  der  werken,  de  geheele  afsluiting  der  Heerewaardensche 
   overlaten  tot  bandijkshoogte  niet gereed  is ,  tot  zoolang die  afsluiting  zal  zijn  voltooid. 
 Na  afdoening  der  5  boven  aangegeven  termijnen  -geschiedt  de  betaling  van  het  nog  over-  
 blijvende  bedrag  in  twintig  jaarlijksche  gelijke  termijnen. 
 c.  De  -kosten  der  sub  a  van  art.  2  bedoelde werken  zullen  tot  ten  hoogste  het  daar genoemde  
 bedrag,  naarmate  zij  zijn  tot  stand.  gebracht,  van  de  aan  het  Rijk  uit  te  keeren  bijdragen  
 künnen  worden  ingehouden. 
 d.  De  Beersche  Maas  kan,  voor  zooveel  het  Rijk  betreft,  als  overlaat  vervallen  bij  de  
 voltooiing  der  werken  of  zooveel  vroeger  als  de  aangelegenheid  der  traverse  van  dezen  overlaat  
 en  van  hare  dijken  en  kaden  bij  provinciaal  regiement  zal  zijn  geregekl.'  ’ 
 Is  deze  overlaat  op  het  tijdstip  der  voltooiing van  de werken  in  art.  I  genoemd  niet watervrij  
 afgesloten,  zoo  wordt  de  eerstvolgende.  betalingstermijn  ingehouden  ter  verzekering  aan  het  
 waterschap,  dat  die  sluiting  niet  geheel  of  gedeeltelijk  ten  zij ne  laste  zal  worden  gebracht. 
 Die  ingehouden  termijn  wordt-aan  het  Rijk  üitbetaald,  zoödra  de  watervrije  sluiting  van  
 de  Beersche  Maas,  buiten  kosten  van  het  waterschap,  verzekerd  is. 
 £•.  Mocht  binnen  tien  jaren  na  de  dagteekening  dezer oyereenkomst  aan  de  in  art.  1  genoemde  
 werken  geene  som  van  tien  millioen  gülden  besteed  zijn,  zonder  dat  dit  door  Oorlog.  of  andere  
 buitengewone  omstandigheden,  door  overmacht  o f  toe-val  ontstaan,  veroorzaakt  is ,  dan  iS  het  
 waterschap  niet  gehouden  tot  uitbetaling  der  verdere  bijdragen. 
 A rt.  3. 
 De  kosten  op  deze' overeenkomst  vallende  zijn  ten  laste  van  het  waterschap. 
 Aldus  overeengekomen,  ’s -H e r to g e n b o s c h ,  den  25sten  April  1800  een  en  tachtig. 
 De  Commissaris  des  Konings  in  N o o rd -B r a b a n t , 
 (get.)  P.  J.  Bosch  v.  Drakestein. 
 Het  bestuur  van  het  waterschap  ter  bevordering  der  verbetering  van  den  
 waterstaatstoestand  in  het  Noord-Oostelijk  deel  van  N o o rd -B r a b a n t , 
 De  Voorzitter, 
 (get.)  A.  H.  Sassen. 
 De  Secretaris, 
 (get.)  A.  Jansen. 
 Goedgekeurd  bij  besluit  van  Gedeputeerde  Staten  van  N o o r d -B r a b a n t ,  dd.  26  April  
 1881,  G  N°.  2.