
 
        
         
		Meeuwensche  Gantel  en  de  Dussensche  Gantel  —   in  drie  waterstaatkundig  onderling  onafhanke-  
 lijke  deelen  gescheiden  en  was  binnen  het  gebied  van  versehillende  waterschappen  gelegen,  Ten  
 oosten  van  de  Meeuwensche  Gantel  namelijk  behoorde  het  werkterrein  tot  het  waterschap  „de  
 Hooge  en  Lage  Inlagen”   en  ten westen  van  de  genoemde waterleiding  .tot  de wateischappen  „Ten  
 Westen  van  den  Nieuwendijk  met  de  Aanwassen” ,  „Ten  Westen  der  Capelsche  Y aart  en  het  
 veerpad” ,  „Klein  Waspik”   en  „Jufvrouwweide” ,  terwijl  daarenboven  een  groot  gedielte  van  het  
 ongereglementeerde  „Buitenpoldertje  beneden  de  Meeuwensche  sluis”   werd  ingenomen. 
 In  dit  bestek  waren  vrij  körte  tijdsbepalingen  gesteld  omdat  men  de  rivier  van  H a g o o r t   
 tot  aan  den  Amer  zoo  spoedig  mogelijk  geschikt  wilde  maken  om  het  water  van  den  Baard-  
 wijkschen  Overlaat  af  te  voeren,  ten  einde  proefondervindelijk  te  kunnen  bepalen  welke  ebbestanden  
 in  de  toekomst  te  K e iz e r s v e e r   zouden  heerschen.  Met kracht werd dan ook onmiddellijk  
 nä  de  gunning met  de ~werkzaamheden  aangevangen,  zoodat  de  tijdelijke  inpoldering  reeds  tegen  
 het  einde  van  November  was  voltooid.  Dit  zou  echter  niet  mogelijk  zijn  geweest  indien  de  
 eigenaren  van  enkele  nog  niet  ter  beschikking  verkregen  perceelen  het  leggen  van  de  omringing  
 over  hunne  gronden  niet  hadden  toegestaan.  Voor  die  omringing  was  slechts  een  tijdelijk  werk  
 uit  te  voeren,  namelijk  het  verzwaren  en  verhoogen  van  de  kade  längs  den  rechteroever  van  
 het  Oude  Maasje  nabij  H a g o o r t;  immers  de  gedeelten  der  omringing  evenwijdig  aan  de  
 as  der  nieuwe  rivier,  vormden  blijvende  onderdeelen  van  de  rivierdijken  en  aan  het  wes-  
 telijk  uiteinde  kon  tegen  de  omkading  van  het  reeds  in  uitvoering  zijnde  riviervak  worden  
 aangesloten. 
 Van  meer  belang  waren  dan  ook  de  werkzaamheden,  die  aan  de  tijdelijke inpoldering vooraf  
 gingen,  waaronder  in  de  eerste  plaats  de  afdammingen  van  de  Meeuwensche  en  de  Dussensche  
 Gantel  moeten  worden  genoemd;  aangezien  deze  wateren  zoowel  voor  scheepvaart  als  voor  
 afwatering  dienden,  kon  de  afsluiting  eerst  tot  stand  worden  gebracht  nadat  in  de  genoemde  
 belangen  was  voorzien.  Wat  de  Dussensche  Gantel  aangaat,  werd  het  gedeelte  van  het  noor-  
 derafwateringskanaal,  hetwelk  reeds  volgens  bestek  N°.  176  dienst  1887  1890  was  gegräven 
 benedenwaarts  doorgetrokken  tot  in  de  Scheisloot  en  bovenwaarts  tot  in  de  Dussensche  Gantel.  
 In  de  scheepvaart  naar  en  de  afwatering  door  de  Meeuwensche  sluis  werd  voorzien  door  het  
 gedeelte  van  het noorderafwateringskanaal,  gelegen  tusschen  de Meeuwensche  Gantel  en H a g o o r t  
 te  graven,  waardoor  de  kortste  verbinding  met  het  Oude  Maasje  werd  verkregen.  Alvorens  tot  
 de  afdamming  van  de  Gantels  kon  worden  overgegaan,  waren  bovendien  eenige  parallelwaterleidingen, 
   met  duikersluisjes  en  doorlaten  noodig  ten  behoeve  van  de  afwatering  der aangelegen  
 buitenpolders. 
 De  weg  van  C a p e lle   naar  de  Baan,  die  op  een  laag  peil  was  gelegen  moest  op  twee  
 punten  over  de  bekading  van  het  werkterrein  worden  heengevoerd.  Ten  einde^evenwel  niet  
 meer  dan  onvermijdelijk  was  te  klimmen,  werd  tusschen  die  omringing  en  den  bandijk  van  het  
 land  van  Altena  een  hooge  weg  op  het  peil  van  2.86  M.  -j-  N.  A.  P.  aangelegd,  waardoor  twee  
 opritten  werden  ontgaan. 
 Eenmaal  de  tijdelijke  inpoldering  voltooid,  werden  de  werken  met  groote  kracht  voortgezet,  
 zoodat  het  riviervak  reeds  in  het  laatst  van  April  1892  voltooid  kon  worden  opgeleverd.  In  
 het  geheel  werden  2,390,980  M3  grond,  gemeten  in  het  profiel  van  herkomst,  verzet,  waarvan 
 meer  dan  90 % -  door  de  |  excavators,  die  ook  in  het  westwaarts  aansluitende  riviervak  dienst  
 hadden  gedaan,  werd  ontgraven  en  op  normaal-spoor  vervoerd.  Van  het  overige  werden  
 175,700  M3  met  de  schop  in  kruiwagens  en  n j o o   M3  in  spoorwägens  geladen,  terwijl  6700 M3  
 werden  uitgebaggerd  en  opgespoten.  De  excavators  werden  reeds  op  het  einde  van  Juli  1891 
 buiten  werking  gesteld. 
 Bij  de  uitvoering  der  ontgravingen  werd  de  grindweg  van  C a p e lle   naar  de  Baan  zoolang  
 mogelijk  gespaard,  ook  in  verband met  een  besluit van  Gedeputeerde  Staten  van N o o rd -B ra b a n t ,  
 waarbij  de  vergunning  tot  vergraving  van dien  weg  nog  afhankclijk wefd  gesteld  van  de  voLtooimg  
 der  ophaalbrug  over  het  Oude  Maasje  in  dienzelfdéli  weg,  waarvan  de  uitvoering  vertraging  
 ondervond.  Tocn  nn  de  geregelde  voortgang  der  rivierwerken  nabij  K e iz e r s v e e r   in  den  zomer  
 van  1891  de  opruiming  der  tijdelijke  bekading  längs  het  Holleke  vorderde  en  de  Capelsche weg  
 n0g  niet  kon  worden  vergraven,  werd  längs  de  westzijde  v an   dien  weg  van  dijk  tot  dijk  eene  
 tijdelijke  kade  gelcgcl,  reikende  tot  boven  den  hoogsten  zomervloed,  waarna  de  beringing  längs  
 het  Holleke  in  de  maand  Augustus  kon  worden  gesiecht,  zonder  den  verkeersweg  aan  over-  
 strooming  bloot  te  ^teilen.  Deze  toestand  duurde  voort  tot  dat  Gedeputeerde  Staten  op  29  
 Octobcr  van  hctzelfdc  jaar  hun  besluit  zoodanig  wijzigden,  dat  tot  vergraving  van  den  weg  
 kon  worden  overgegaan  Op  18  November  1S91  werd  vervolgens  het  kabelpontveer  ovei  de  
 nieuwe" rivier  in  dienst  gesteld,  doch  de  weg  kon,  ingevolge  den  langdurigen  vorst,  eerst  in  ’t  
 van  Maart  daaropvolgende  volledig  worden  opgeruimd.  Gclijktijdig  werd  de  kade  längs  
 het  Oude  Maasje  bij  H a g o o r t   gesiecht. 
 In  de  jaren  1891  en  1S92  werd  dus  voor  het  eerst  de  getijbeweging  op  twee  gedeelten  
 va„  de  liieuwe  rivier  toegelaten,  evenwel  niet,  dan  nadat  de  bedding  van  het  Oude  Maasje  
 tusschen  K e iz e r s v e e r   en  den  Amer  genoegzaam  was  verruimd  om  de  vermeerderde  water-  
 beweging  te  kunnen  gedoogen.  Door  tocli  den  inhoud  van  de  vloedkom  boven  K e iz e r s v e e r   
 met  een  gedeelte  der  nieuwe  rivierbedding  te  vergrooten,  werd  de  getijbeweging  op  het  beneden-  
 dccl  van  het  Oude  Maasje,  die  blijkens  verrichte  waarnemingen,  gemiddeld  riiini  4  millioen M"  
 bedroeg,  nagenoeg  verdubbeld,  waarvan  zonder  verruiming  der  oude  bedding,  eene  aanmerkc-  
 lijlce  uitschuring  werd  gevreesd.  Aangezien  1111  de  vloed  op  den  Amer  korter  duurt  dan  de  
 ebbe,  zou  de  sterkste  uitschuring  door  den  vloedstroom  zijn  teweeg  gebracht  en  zouden  zieh  in  
 het  nieuwe  riviervak  zandncerzclLingen  hebben  gevormd,  welke,  ofschoon  op  zieh  zelf  reeds  
 ongcwcnscht,  hier  bovendien  van  ongunstigen  invloed  zouden  zijn  geweest  bij  de  in  uitzicht  
 gcstelde  proefondervindelijke  bcpaling  van  de  toekomstige  ebbestanden  bij  K e iz e r s v e e r . 
 Om  die  reden  zijn  in  1SS9  ook  de  op  het  beneden  dcel  van  het  Oude  Maasje  uit  te  
 voeren  verruimingswerken  aanbestccd,  waarbij  zoodanige  tijdsbepalingen  werden  gemaakt,  dat  
 die  werken  ongevecr  gclijktijdig  met  het  riviervak  Dussensche  Gantel— Hagoort  zouden  worden  
 opgeleverd.  Wcgens  het  vcrschillcnd  karakter  dicr  werken,  welke  bij  K e iz e r s v e e r   uit  graaf-  
 cn  baggerwerk,  doch  meer  benedenwaarts  allcen  uit  baggerwerk  bcstonden,  werden  die  in  twee  
 bcstckkcn  —   Nos.  201  en  205,  dienst  1S89— 1891,  beide  18  Decomber  1889  aanbcslecd  —  
 opgeuomen,  eene  splitsing  welke  ook  verband  hield  inet  de  wijze  van  berging  der  uitkomende  
 specie ;  deze  moest  namelijk  voor  het  bovendeel  der  rivier  in  de  dijken  en  gronddepöts  bij  
 K e iz e r s v e e r   plaats  hebben  en  benedenwaarts  in  de  losplaatscn  längs  den  Amer.