
 
        
         
		Uit  een  en  ander  blijkt  duidelijk,  dat  de  afwatering  d e r   l a n d e n   op  de Maas reeds aanzienlijk  
 verbeterd  zou  worden,  kon  men  aan  den  mond  bij  W o u d r ich em   een  gewone  ebbestand  ver-  
 krijgen  van  omstreeks  een  Meter  boven  Amsterdamsch  peil,  zooals  de eerste op het bovenstaande  
 tafeltje  voorkomende. 
 Maar  dit  tafeltje  wijst  tevens  aan  hoeveel  lager  de  eb  te  K e iz e r s v e e r   afloopt  dan  te  
 G o r in ch em ,  terwijl  beide  plaatsen  ongeveer  even  ver  van  H ed ik h u iz en   af  gelegen  zijn.  Het  
 verschil  tusschen  de  gemiddelde  eb  te  G o r in ch em   en  te  K e iz e r s v e e r ,  gedurende  het  tijdperk  
 van  27  Februari  tot  6  Maart  1874  bedroeg  1.53  M.  en  het  gewone  verschil  tusschen  de  gemiddelde  
 jaarlijksche  laagwaterstanden  voor  beide  plaatsen  is  ruim  zoo  groot. 
 Door  het  verleggen  van  den  mond  der  Maas  naar  den  Amer  verkrijgt  men  dus  niet  alleen  
 voor  deze  rivier  een  stand  onafhankelijk  van  den  waterstand  der  Merwede,  maar  geeft  men  
 aan  dien  mond  een  waterstand,  anderhalve  Meter  lager  dan  de  laagste  standen  der  Merwede,  
 met  andere  woorden:  een  stand  die  voortdurend  met  de  standen  in  zee  slechts  weinig  
 verschilt.  De  waterstand  van  de  Maas  zal  dan,  de  gewone  wisseling  der  getijen  in  zee  buiten  
 aanmerking  latende,  alleen  afhankelijk  zijn  van  den  meerderen  of  minderen  toevoer  van  water  
 van  boven. 
 Hoeveel  de  verlaging  bedragen  zal  is  niet  op  te  geven,  omdat  tegenwoordig  de  stand  der  
 Maas  afwisselt  met  den  stand  der  Merwede.  Het  is  duidelijk,  dat  de  verlaging  minder  zal  ber  
 dragen,  wanneer  men  het  tijdperk  27  Februari— 6  Maart  1874?  dan  wanneer  men  het  tijdperk  
 1  tot  6  Juni  1872  tot  vergelijking  neemt. 
 Door  berekening  is  men  evenwel  in  Staat  voor  verschillende  waterhoogten  te  G en n ep   de  
 daarmede  overeenstemmende  standen  aan  eenige  benedenwaarts  gestelde  peilschalen op  te geven,  
 voor  al  de  dagen  dat  de  Amer  tot  de  gemiddelde  eb  afloopt,  en  daaruit  is  geredelijk  af  te  
 leiden,  welke  waterstand  voor  elk  voorkomend  geval  op  elk  punt  der  rivier  te  verwachten  is.  
 Het  volgende  tafeltje  geeft  voor  verschillende  standen  te  Gen n ep,  in  de  eerste kolom aangeduid,  
 de  standen  die  de  peilschalen  te  L i th   en  te  C r e v e c o e u r   bij  de  eb  zullen  aanwijzen  wanneer  
 de  geheele  afsluiting  van  de  Maas  en  Waal  uitgevoerd  zal  zijn,  en  aan  het  heropende  Oude  
 Maasje  voldoende  afmetingen  gegeven. 
 Gennep. 
 11.00  M.  -f- A.P. 
 10.00  „  „  
 9-25  I 
 Lith. 
 6.60  M.  +  A.P. 
 5.80  „  „  
 5.20  „ 
 4-50  »  i» 
 3.80  „ 
 2.50  „ 
 Crèvecoeur. 
 3.70  M.  -(- A.P.  
 3-05  I  
 2.55  » 
 1.85  „ 
 1.20  „  „ 
 0.50  „   „ 
 Neemt  men  een  jaar  waarin  N o o rd -B rab an t  door  aanhoudende  hooge waterstanden groote  
 schade  heeft  geleden,  dan  is,  met  behulp  van  dit  tafeltje,  gemakkelijk  na  te  gaan  wat  in  dat  
 zelfde  jaar  zou  gebeurd  zijn,  zoo  de  heropening  van  het  Oude  Maasje  tot  stand  wäre  gebracht. 
 In  de  eerste  helft  van  Maart  1878 ,  om  een  voorbeeld  te  nemen,  was  de  gemiddelde  stand  
 te  G en n ep   10.13  M.,  te  L i th   6.11  M.  en  te  C r£ v e c o eu r   4.31  M.  Die  standen  zouden  na  de  
 heropening  geweest  zijn  te  L i th   5.90  M.  en  te  C r e v e c o e u r   3.20  M.,  zoodat  de  inundatie  der  
 Maaspolders  ongeveer  een  Meter  lager  en  een  groot  aantal  millioenen  kubieken  Meters  water  
 minder  zou  bedragen  hebben.  Derhalve  veel  spoediger  lozing. 
 De  Maas  viel  in  diezelfde  maand  te  Gen n ep   tot  9,19  M.,  waarbij  de  standen  te verwachten  
 zijn  te  L i th   van  5.20  M.  en  te  C r e v e c o e u r   van  2.55  M. 
 Het  water  is  toen  echter  te  L i th   niet  lager gevallen  dan  5-51 M.  en  te  C r e v e c o e u r  4.01 M.,  
 waarbij  geen  belangrijke  verlaging  der  inundatie  mogelijk  was. 
 In  de  eerste  dagen  van  April  1878  wederom  belangrijke was der Boven-Maas.  De  peilschaal  
 te  Gen n ep   teekent  van  rfc-.io. April  gemiddeld  10.60  M.,  op  zijn  hoogst  10.95  M.  T e   L i th   
 had  men  gemiddeld  6.44  M.  en  te  C r e v e c o e u r   4.49  M.  Na  de  heropening  -zouden  die  standen  
 respectievelijk  6.24  en  3.44  M.  bedragen  en  dus  wederom  veel  minder  overstrooming  te  weeg  
 gebracht  hebben. 
 In  de  tweede  helft  dier  maand  daalde  de  Maas  te  G en n ep   tot  8.35  M.,  terwijl  die  te  L i th   
 5.05  M.  en  te  C r e v e c o u r   3.78  M.  bleef. 
 .  De  te   verwachten  standen  waren  daar  4.38  M.  en  1.75  M.  geweest  en  derhalve  geheel  
 .voldoende,  om  de  polders  van  water  te  bevrijden. 
 Deze  bleven  00k  gedurende  de  maanden  Mei  en  Juni  met  zoöveel  water  bezwaard,  dat  
 aanzienlijke  verliezen  daarvan  het  gevolg  waren.  De  gemiddelde  standen  over  die maanden  voor  
 G en n ep   8.41  en  8.29  M.,  waren  voor  L i th   4.90  en  4.76  M.  en  voor  C r e v e c o e u r   3.60  en  
 3.50  M.  Na  de  heropening  had  men  gemiddelde  standen  te  L i th   van  ongeveer  4.40. M.  en  te  
 C r e v e c o e u r   van  1.80  M.  gehad  en  zou  men  om  waterbezwaar  niet  gedacht  hebben. 
 Het  geven  van  eenen  nieuwen  mond  aan  de  Maas  heeft  dus  al  dadelijk  aanzienlijke  voor-  
 deelen  voor  de  läge  polders  om  en  beoosten  ’s -H e r to g en b o s ch .  . Die  voordeelen  zullen  zieh  
 langzamerhand  bovenwaarts  uitstrekken  omdat  de  verlaging  van  den  waterspiegel  van  het  be-  
 nedendeel  gaandeweg  gevolgd  zal  worden  door  verlaging  van  den  bodem  der  rivier,  naarmate  
 de  Maas  een  aan  hären  nieuwen  mond  passend  regime  aanneemt. 
 Daarentegen  zal  het  leiden  van  het  water  der  Maas  in  het  Oude Maasje den stand verhoogen  
 dier  laatste  rivier,  die  thans  slechts  water  door  den  vloed  van  den  Amer  daarin  gestroomd,  
 benevens  het  water  der  wederzijds  gelegen  polders  ontvangt. 
 Evenals  thans,  zal  de  Maas  soms  buitengewone  hoeveelheden  water  toevoeren  en  al  maakt  
 men  de  nieuwe  rivier  breed  en  diep,  zullen  hooge  waterstanden  daarvan  het  gevolg  zijn. 
 Aan  de  polders,  die  thans  op  het  Oude  Maasje  afwateren,  moet  een  andere  gelegenheid  tot  
 waterlossing  verschaft  worden  en  dienen  längs  de  nieuwe  rivier,  dijken  te  worden  gelegd  van  
 genoegzame  hoogte  en  breedte  om  de  hoogste  waterstanden,  die  mogelijk  kunnen  voorkomen  
 te  keeren.  Die  dijken  te  H ed ik h u iz en ,  gelijk  in  hoogte  met  den  tegenwoordigen  Maasdijk,  
 ongeveer  7  Meter  boven  A.P.  en  daar  aansluitende,  bekomen  aan  het  Keizersveer  eene  hoogte