Hand aan hand met den aanleg dezer beteugelingswerken werd de drempel in de normale
bedding der rivier weggebaggerd over ongeveer 500 M. lengte en 220 M. breedte, tot het peil
van 2.94 m. N.A.P., ten einde het door de dwarskrib aanzienlijk versmalde profiel wederom
een voldoend vermögen te geven. In de as der bedding werd dit baggerwerk over 40 M. breedte
tot 3.34 M. -f- N.A.P. voortgezet waardoor de bovenbedoelde scheepvaartgeul werd verkregen.
De uitkomende grond werd gestört achter den stroomleidenden dam beneden het Moken Holleke
en in het Gat van den Binnen Nieuwen S te ek ; dit baggerwerk was grootendeels niet in hoeveelheid
doch in profiel aanbesteed.
Het vierde Amervak, gelegen tusschen de benedenpunt van het Onderplaatje en den mond
der Donge, vormde een toonbeeld van de verwildering, waaraan eene rivier onder den invloed van
zijdelingsche afl eidingen ten prooi kan vallen. Het Zijkgat en het Zuidergät van de Plomp, die
beneden het Onderplaatje in den Amer uitmonden, onttrokken aan de rivier te zamen ongeveer
4,ooc5,ooo M3 vloedwater per getijdeH- vertegenwoordigende ongeveer 28 °/0 van hare totale water-
beweging ter plaatse — om die binnendoor op het Spijkerboor te brengen. Als gevolg hiervan
was de breedte van den Amer boven de uitmonding der twee genoemde killen te klein en bedroeg
die bij het Onderplaatje slechts 180 M., terwijl de normaalbreedte 330 M. aanwees. Bovendien
werden meer bovenwaarts, zoöwel door de werking van het breeduitloopende Spijkerboor als
door die van de Donge onregelmatigheden in de getijdestroomen veroorzaakt, waardoor zieh bij
de uitmondingen dier rivieren uitgestrekte zandbanken in den Amer hadden neergezet.
De werken tot normaliseering van dit riviervak bestanden dan'00k in de eerste plaats uit
eene beteugeling der zijdelingsche afleidingen beneden het Onderplaatje, gepaärd met eene
verbreeding der rivierbedding bovenwaarts door afgraving van genoemd eiland. Als gevolg van
deze werken was eene vermeerderde waterbeweging in den mond van het Spijkerboor. te verwachten,
zoodat de bodem aldaar moest worden bevestigd, teneinde te voorkomen, dat de
kosten der vereischte beteugeling van dien mond door verdieping van den bodem zouden ver-
meerderen. Deze beteugeling was noodig, zoowel om de plaatselijk overmatige breedte van den
Amer te beperken, als om het a f körnende boven water eene goede geleiding te verzekeren.
Eindelijk moesten tot normaliseering van dit riviervak, de zandplaten bij het Spijkerboor en bij
den mond der Donge worden opgeruimd. In het begin van 1887 begonnen, was de verbetering
van dit riviervak, behoudens de beteugeling van het Zijkgat, in Maart 1888 voltooid.
Het Zuidergät van de Plomp werd afgesloten door een dam, die in sämenstelling en af-
metingen övereenkomt met het type der rijzen dämmen längs den Amer; gelegen in het boveri-
einde van die kil, bedraagt de lengte tusschen de bekadingen van het Onderplaatje en de
Hofmansplaat 143 M. De beteugeling van het veel minder vermögende Zijkgat — ontworpen
met behoud van eene opening voor de scheepvaart en voor eene beperkte waterbeweging —
kon niet gelijktijdig worden ondernomen, aangezien de onteigening van het benoodigde terrein
nog niet ver genoeg was gevorderd. Hoewel later de beschikking over dat terrein werd verkregen,
is ten aanzien van de beteugeling dezer kil nog steeds eene afwachtende houding aän-
geriomen. In verhouding tot de vermeerderde waterbeweging, als gevolg van de afdamming Van
het Zuidergät van de Plomp, is de uitspringende oever van het Onderplaatje afgegraven, onder
opruiming van de däaraan grenzende ondiepten. De diepte yan uitbaggering bedroeg 2.94 M.
N.A.P. en de grootste breedte waarover het Onderplaatje werd afgegraven 100 M., zoodat de
Amer hier nog niet de normale afmetingen heeft verkregen. Mocht alsnog tot de beperkte
sluiting van het Zijkgat worden overgegaan, dan zal de verdere afgraving van het Onderplaatje
zijn te ©verwegen. Bij de reeds uitgevoerde afgraving is de oever ingestoken onder een beloop
van 5 op 1.
Het Spijkerboor is beteugeld door een stroomleidenden dam van 365 M. lengte, welke aan
het boveneinde door e'ene krib, lang 55 M-, met .de westelijke gronden van den Steen van
Kloosteroord is verbonden. De verdediging van den bodem in het öperigebleven deel dezer kil,
bestaande uit eene ingesponde, met ballaststeen bestorte bezinking, dwars door den mond heen
tusschen de benedenpunt van den strekdam en het Onderplaatje, werd eerst in 1896 aange-
bracht, omdat de aanwezige diepte zulks, met het 00g op de belangen der scheepvaart, niet
eerder toeliet. De bezinking, breed 20 M. ligt met den bovenkant der steenbestorting op ongeveer
?||i20 M, -r- N.A.P. Ten einde den invloed dezer normahseeringswerken te beförderen,,
is het zuidelijk gedeelte van de zandplaat, welke zieh bij de uitmonding. van het .Spijkerboor
in den Amer uitstrekte, over eene lengte van 1000 M. en eene gemiddelde breedte van 80 M.
weggebaggerd tot de diepte van 2.94 M. N.A.P.
Het grondverzet voor de normaliseering van het vierde Amervak bedroeg 450,000 M3,
welke hoeveelheid ten deele werd gelost in het Zuidergät yan de Plomp en ten deele achter
den stroomleidenden dam tegenover D rimmelen.
Ten einde de stroomgeul in den genormaliseerden Amer in verbinding te brengen met de
bedding van het Oude Maasje, werd ten slotte in de jaren 1890 en 1891 een omvangrijk baggerwerk
uitgevoerd, van 1 Kilometer boven tot 1 Kilometer beneden den mond der Donge,
volgens het reeds in Hoofdstuk I vermelde bestek N°. 201 dienst 1889— 1891; daarbij werd een
geul gevormd van 2000 M. lengte en van 210 M. 240 M. breedte bij eene doorgaande diepte van
3.54 M. N.A.P. Dit baggerwerk vorderde in ’t geheel een grondverzet van 900,000 M3, welke
hoeveelheid achter de stroomleidende dämmen tegenover D r im m e len en den Koekoek werd gelost.
D E ONTEIGENING.
Zooais reeds in hoofdstuk I is medegedeeld, werd de onteigening voor de normaliseering
van den Amer bij de Wetgevende Macht gelijktijdig aangebracht met die voor het riviervak
Heleind— Dongemond. Diensvolgens werd het algemeen nut voor die onteigening verklaard bij
de wet van den 1 i den December 1885 (Staatsblad N°. 234) terwijl de eindaanwijzing der te
onteigenen perceelen plaats had bij Koninklijk Besluit yan 8 Juli 1886 N°. 2p._ Deze perceelen
waren gelegen binnen de gemeenten Made en D r im m e len en H o o g e - en L a g e -Z w a luw e .
Waren, bij de eerste tervisielegging der onteigeningsbescheiden geen bezwaren ingebracht, welke
tot wijziging der ontworpen werken noopten, de vrees, door belanghebbenden bij de tweede
tervisielegging geuit, dat de locale waterlossing, de scheepvaart en de oeververdediging zouden
worden benadeeld door de voorgenomen afdamming van het Zijkgat, leidde tot het besluit de
plannen op dit punt te wijzigen, zooals hierboven is toegelicht. In het geheel waren 67 perceelen